Ieder van ons weet in zijn omgeving wel een plek waar grote bomen groeien. Dat zijn dan praktisch altijd eiken, beuken, iepen of kastanjes, die inderdaad een respectabele grootte kunnen bereiken.
Maar ze verzinken toch in het niet bij de boom, die door de Amerikanen heel eenvoudig ‘grote boom’ wordt genoemd maar waarvan de werkelijke naam ‘Sequoia’ is.De hoogste Sequoia’s worden vier tot vijf keer zo hoog als onze ‘gewone’ bomen; hun stam kan een doorsnee bereiken van meer dan negen meter en het hout van één zo’n reus zou voldoende zijn om een kompleet dorp van houten huisjes te bouwen. Verscheidene Sequoia’s die nu nog in volle gezondheid hun kruin in de lucht verheffen, zijn al duizend en meer jaren oud. Sommige zijn ontkiemd tijdens de Middeleeuwen; andere begonnen hun bestaan omstreeks de geboorte van Christus en zelfs leven er nog exemplaren die even oud zijn als de Egyptische piramiden.
Sequoia’s zijn naaldbomen en zijn dus naaste familieleden van onze dennen en sparren. Ze komen slechts op één plaats ter wereld voor: in de Noordamerikaanse staat Californië. Ze staan onder bescherming en worden voortdurend bewaakt. Niet zozeer tegen houtstropers als wel tegen bosbranden, schadelijke insekten en boomziekten. Waarschijnlijk is het aan die voortdurende bewaking te danken dat de laatst overgebleven exemplaren van deze reuzenboom tot in onze tijd zijn blijven bestaan.