Alle graansoorten die in de wereld worden verbouwd, zijn oorspronkelijk afkomstig uit de Oude Wereld - met uitzondering van mais: een graansoort die voor de ontdekking van Amerika in Europa onbekend was.
Mais wordt tegenwoordig over de gehele wereld verbouwd. De centra van de maiscultuur liggen echter in de Verenigde Staten (waar een bepaalde streek zelfs de naam ‘maisgordel’ heeft gekregen), in de Sowjet-Unie, in Zuid-Europa, in Zuid- en Oost-Azië, in Zuid-Afrika en in Zuid- en Midden-Amerika. Hoewel mais dus familie is van rogge, tarwe, rijst, haver en gerst valt de plant onder baar verwanten op door haar grootte. Toen Columbus Amerika ontdekte, verbouwden de Indianen in de Nieuwe Wereld reeds mais. Van Midden-Amerika uit verspreidde de maiscultuur zich snel naar het noorden toen de eerste kolonisten de maisbouw eenmaal van de oorspronkelijke bevolking hadden geleerd.
De korrels op een maiskolf zijn éénzadige vruchten, die gewikkeld zitten in een dun omhulsel. In elke korrel zit dus de kiem voor een nieuwe maisplant; ze ligt gevat in een hoeveelheid voedsel, die voornamelijk uit zetmeel bestaat. Een maisplant heeft twee soorten bloemen. De pluim in de top van een maisplant bestaat uit mannelijke bloemen, die voor stuifmeelproduktie zorgen; de vrouwelijke bloemen, die later uitgroeien tot maiskolven groeien lager aan de stam. De pluimen, die ook midden op de tekening zichtbaar zijn, vormen de stempels van de vrouwelijke bloemen. Stuifmeel moet op deze stempels terecht komen voordat de vrouwelijke bloeiwijzen zich tot kolven kunnen ontwikkelen.
In Nederland wordt mais vrijwel uitsluitend als voer voor dieren gebruikt. In andere landen echter - vooral in de Verenigde Staten dient mais ook de mens tot voedsel. Hedendaagse maisplanten zijn vaak kruisingen tussen vroegere soorten. Zulke kruisingen hebben een hogere opbrengst dan de soorten, die vroeger werden verbouwd.