Anne (1929 - 1945) Tijdens het grootste gedeelte van de bezettingsjaren (1940 - 1945) stonden de Joden in Nederland bloot aan een felle vervolging van de zijde van de Duitsers. Een van de ontroerendste documenten die ons vertellen over de angst en het leed van het Joodse volksdeel in die tijd, is een dagboek dat ons achtergelaten is door het Joodse meisje Anne Frank.
Ze was de dochter van een Duitse Jood, Otto Frank, die in 1933 uit Duitsland naar Nederland was gevlucht. Toen Anne 13 jaar oud was, in 1942, moest de familie Frank samen met een aantal andere Joodse landgenoten onderduiken. Ze vonden een schuilplaats in een goed-verborgen achterhuis op de Prinsengracht 263 in Amsterdam, waar ze door goede vrienden verzorgd werden. Ruim twee jaar lang woonden acht angstige mensen bijeen in een veel te kleine ruimte, steeds in spanning of ze ontdekt zouden worden. Van die angst, dat ongemak en van de spanningen, die natuurlijk tussen de onderduikers ontstonden, deed Anne verslag in een dagboek, dat tegelijkertijd tal van ontroerende details bevat over de ontwikkeling van het meisje zelf.
Op 4 augustus 1944 werd de schuilplaats van de acht Joden ontdekt. Ze werden gearresteerd en naar verschillende concentratiekampen in Duitsland en Nederland gebracht. Van de acht keerde slechts één man terug: Anne’s vader. Het meisje zelf stierf in maart 1945 in het concentratiekamp Bergen-Relsen; twee maanden voor de bevrijding van Nederland. Haar dagboek werd later tussen allerlei rommel teruggevonden in het leeggeroofde achterhuis. Het werd in 1947 uitgegeven en veroorzaakte een golf van ontroering in de gehele wereld.
Het werd in tientallen landen vertaald; werd omgewerkt tot een zeer succesvol toneelstuk en in 1954 zelfs verfilmd. Het pand aan de Prinsengracht is thans in het bezit van de Anne Frank Stichting en dient behalve als monument ook als zetel van een Internationaal Jeugdcentrum.