Als we spreken over de Middeleeuwen denken we onwillekeurig aan machtige kathedralen en grimmige burchten; dromen we van minstrelen en van moedige kruisvaarders... en we hebben er vaak geen idee van, dat dit alles thuishoort in een tijd, die maar een héél klein gedeelte beslaat van de tijd, die we bedoelen. Geschiedschrijvers plaatsen de Middeleeuwen namelijk tussen het jaar 476 en de val van Constantinopel in 1453.
Bijna 1000 jaar dus - en in die tien eeuwen gebeurde er méér dan de bouw van een kathedraal en het uitzenden van een paar legers naar het Heilige Land! Tussen die jaren viel bijvoorbeeld ook een van de donkerste tijden, die het oude Europa gekend heeft: de tijd van de Barbaren.Na het jaar 400 begon het machtige rijk van de Romeinen snel te verzwakken en af te brokkelen. Soldaten, die gelegerd waren in de verste uithoeken van het keizerrijk, werden spoorslags naar Rome teruggeroepen om hun stad te verdedigen. Want uit het noorden en het oosten van Europa begonnen de Barbaren op te dringen naar het centrum van het eens zo sterke Romeinse rijk. Ze kwamen uit het gebied van het tegenwoordige Oostenrijk en Hongarije en ze waren op de vlucht voor de Hunnen, die van ver uit het oosten in westelijke richting trokken. Het was helemaal niet het plan van de Barbaren om tegen de volkeren in het westen oorlog te voeren of hun gebied leeg te plunderen. Ze waren alleen maar op zoek naar een nieuw tehuis; een landstreek met een goed klimaat en vruchtbare grond, waar ze een nieuw bestaan zouden kunnen opbouwen.
Ze waren met hun vrouwen en kinderen, met al hun vee en hun schamele bezittingen op weg; een onstuitbare stroom, waartegen de volkeren van Europa machteloos stonden. Botsingen konden natuurlijk niet uitblijven: botsingen tussen de indringers en het enige leger, dat in Europa op de been gehouden was, dat van de Romeinse keizer.
Die botsing liep uit op een zware nederlaag voor de trotse Romeinen. Niet alleen omdat de Barbaren uitstekende soldaten waren en moedige krijgers - maar vooral, omdat de eens zo onweerstaanbare heerscharen van de keizer gedegenereerd waren tot een onordelijke, weinig weerbare massa. Straffe leiding ontbrak in dit leger; de soldaten waren slecht uitgerust en nog slechter geoefend en in bijna elke ontmoeting met de vreemdelingen uit het oosten moesten de Romeinen het onderspit delven. Binnen enkele tientallen jaren was het grootste gedeelte van Europa overspoeld door de indringers - en begon het westen aan een van zijn donkerste tijden. Want de Barbaren waren ongeletterde lieden, die niet lezen en schrijven konden en niet de minste waardering hadden voor de cultuur, die de Romeinen vroeger zo moeizaam hadden gevestigd. Bouwwerken werden verwoest, landstreken geplunderd, kunstschatten verbrand.
Niet zo heel lang na de komst van de Barbaren was heel het noordelijke deel van Europa teruggevallen in de staat van barbarisme, die er ook vóór de komst van de Romeinen had geheerst. De handel tussen de verschillende steden hield op; struikrovers loerden in bossen en bergpassen op voorbijtrekkende reizigers; boerderijen werden geplunderd en gebrandschat en een mes of een geldbuidel was voortaan meer waard dan het leven van een mens. Inplaats van aan kerken en gebouwen besteedden de bewoners van Europa voortaan hun krachten en hun talenten aan de bouw van sterke muren en forten, die de rondtrekkende bandieten buiten moesten houden. Het hoogste recht was het recht van de sterkste; het hoogste goed een veilige plaats binnen een dorpsmuur en een homp brood om in leven te blijven. De enigen, die de laatste resten van een vervlogen cultuur zorgvuldig bewaarden voor betere tijden waren de monniken in hun versterkte kloosters en abdijen.
En terwijl in Europa de cultuur sliep en eeuwenlang zelfs gestorven leek, bloeiden in andere delen van de wereld de kunst, de handel en de wetenschap. In het Arabische rijk bijvoorbeeld, dat zich uitstrekte van Spanje tot het Midden-Oosten; in het Byzantijnse Rijk (Constantinopel) en in het verre, geheimzinnige keizerrijk van de Chinezen.