Op 28 mei 1932 werd de vredige stilte boven de Zuiderzee plotseling wreed verstoord door het woeste gekrijs van stoomfluiten en het klagende loeien van sirenes. De wind rukte verbaasd aan rood-wit-blauwe vlaggen, die langs scheepsmasten trots de hoogte inklommen en aan de voet van die masten wierpen volwassen mannen hun petten in de lucht als kleine kinderen op Koninginnedag.
En er was reden voor die uitbundige vreugde. Enkele seconden tevoren was met een machtige hap keileem de Afsluitdijk voltooid; de Zuiderzee had opgehouden te bestaan en het IJselmeer lag gereed om drooggemalen te worden.
Het bouwen van deze Afsluitdijk was de eerste fase in het gigantische plan van prof. ir. Cornelis Lely tot inpoldering van de Zuiderzee. Na vier jaar technische voorbereidingen, (o.m. in het Waterloopkundig Laboratorium in Delft, waar aan de hand van modellen de reacties van het water waren bestudeerd) werd in 1920 definitief met de bouw van de dijk begonnen. Dat begin bestond uit het aanleggen van een andere dijk: een kilometer lange dam tussen de kust van Noord-Holland en het eiland Wieringen, waarmee een deel van het Amsteldiep werd afgesloten. In 1927 werd begonnen met de aanleg van de eigenlijke Afsluitdijk, die over een afstand van 32 kilometer het eiland Wieringen verbinden zou met de Friese kust. Die aanleg ging in drie etappes:
1) het aanleggen van een eiland halfweg waar materiaal opgeslagen kon worden en waar de werkschepen beschutting konden vinden in twee havens;
2) het graven van bouwputten voor de aanleg van in totaal 27 sluizen bij Den Oever en Kornwerderzand;
3) de bouw van de eigenlijke dijk, te beginnen op zes (ondiepe) plaatsen tegelijk.
Vooral deze laatste etappe leverde talrijke, niet voorziene moeilijkheden op. Doordat de zee steeds minder ruimte kreeg om bij eb en vloed de Zuiderzee uit en in te stromen, werd de kracht van het water steeds groter. Om te voorkomen, dat de bodem steeds verder zou worden uitgeschuurd moest hij over grote afstanden bedekt worden met een dikke laag steen; een immens karwei.
Tenslotte echter restten er nog slechts twee openingen: een bij de Middelgronden (die in het najaar van 1931 vervroegd gesloten werd) en een bij de Vlieter. Dat laatste gat was het, dat op die 28e mei onder ademloze spanning werd gedicht.
Nederland had zijn eeuwige vijand, het water, een van zijn grootste nederlagen toegebracht; 226.000 hectare land lagen gereed om vóór 1980 te worden drooggemalen.