Van tijd tot tijd kunnen we horen of lezen, dat ergens in de wereld een streek getroffen is door een aardbeving: een natuurverschijnsel, waarbij de bodem trilt of schokt en dat heel dikwijls ernstige schade aanricht en slachtoffers maakt. De kracht van een aardbeving kan zo groot zijn, dat hele steden worden verwoest, rivieren een andere loop krijgen en op zee vloedgolven ontstaan, die hele kustgebieden overstromen.
De laatste, grote aardbeving in Europa vond in 1963 plaats toen de Zuidslavische stad Skopje nagenoeg geheel verwoest werd en meer dan 1000 mensen het leven verloren. In 1962 werd een deel van Perzië door een aardbeving getroffen. Het aantal slachtoffers bedroeg toen niet minder dan 12.000. Nog groter was de aardschok, die in 1920 de Chinese provincie Kansu teisterde; het aantal doden hier steeg tot 200.000.Soms gaan aardbevingen gepaard met een vulkanische uitbarsting. Zo kwam in 1914 op een van de Japanse eilanden een vulkaan tot leven; in de maanden daarvoor was het gebied al getroffen door liefst 400 aardschokken.
Door zorgvuldige bestudering van deze en vele andere verschijnselen zijn de geleerden tot de ontdekking gekomen, dat aardbevingen altijd voorkomen in dezelfde streken. Over de aarde lopen een aantal zones, die deze gebieden omvatten - en het merkwaardige is, dat deze praktisch gelijk lopen met streken, waarin hoge gebergten voorkomen. Het ontstaan van bergen en het voorkomen van aardbevingen schijnen nauw met elkaar samen te hangen.
Wetenschapsmensen, die zich met de bestudering van dit natuurverschijnsel bezighouden hebben een apparaat ontwikkeld waarmee ze aardbevingen kunnen registreren, ook al vinden die op duizenden kilometers afstand plaats. Zo’n apparaat heet seismograaf - en het heeft de laatste tijd een heel nieuwe betekenis gekregen doordat er ook ondergrondse kernbomontploffingen mee kunnen worden geregistreerd. De verschijnselen, die met zulk een ontploffing gepaard gaan, komen namelijk sterk overeen met een natuurlijke aardbeving.