(tallia). directe belasting in de middeleeuwse steden. waarbij de burgers hoofdelijk naar hun vermogen werden aangeslagen. Hun vermogen stond aangetekend in het schotboek; de omslag werd bepaald door de schotzetters en opgehaald door de schotvangers.
De naam schot wijst op het ‘schieten', d.i. het betalen door de belastingplichtigen. Schotvrijheid genoten de poorters van die steden, waaraan zij bij privilege was verleend, terwijl ook de geestelijke goederen in beginsel vrij van schot waren. Ook de → welgeboren mannen waren schotvrij. Tegen het einde van de Middeleeuwen raakte het schot in de meeste Ned. steden in onbruik. Men ging steeds meer over tot het heffen van accijnzen (→ impost). → Bede: → Exue. Schot werd ook de betaling genoemd die een dijkplichtige deed tot onderhoud van waterkeringen.Litt. D.G.Rengers Hora Siccama, Over welgeborenschap en schotbaarheid (in Rechtshist. opstellen, aangeboden aan S.J.Fockema Andreae. 1914); l.H.Gosses. Welgeborenen en huislieden (1926): J.G.Avis. De directe belastingen in het sticht Utrecht aan deze zijde van de IJsel tot 1528 (1930).