Geschiedenis Lexicon

H.W.J. Volmuller (1981)

Gepubliceerd op 03-08-2020

Schoonhoven

betekenis & definitie

Ned. gemeente in de prov. Zuid-Holland.

Wordt het eerst in een oorkonde van 1247 genoemd; was bezit van de heren van Beaumont en Blois; verviel 1397 aan de graaf van Holland. Gelegen aan de samenvloeiing van Vlist, Lopiker Wetering en Lek; had reeds vroeg belangrijke handel en industrie (in de 14e eeuw al zilverindustrie). Door zijn ligging in het grensgebied van de Hollandse graven en Utrechtse bisschoppen had de stad veel van oorlogshandelingen te lijden; werd 1375 en 1518 door branden geteisterd. In 1396 werd bij Schoonhoven het vermaarde Augustijner klooster Den Hem gesticht, dat na een brand 1495 herbouwd. 1572 door Lumcy verwoest werd. In 1425 werd het kasteel verdedigd door → Allairt Beylinc. Schoonhoven behoorde met Gouda en Oudewater tot de vestingdriehoek waarin Jacoba van Beieren zich drie jaar (1425—28) wist te handhaven.

De stad, 1572 door Lumey veroverd en 1575 door Hierges heroverd, ging 1577 naar Staatse zijde over bij een → verdrag van Satisfactie. Behoorde tijdens de Republiek tot de 12 kleine stemhebbende steden, die in de Staten van Holland vertegenwoordigd waren. De 18e eeuw was een tijdperk van bloei (tapijtweverijen, koperslagerijen, goud- en zilversmederijen, zalmvangst), terwijl in de 17e en 18e eeuw de stad door haar pijpenindustrie een concurrente van Gouda was. Bij de Pruisische inval van 1787 leed Schoonhoven grote schade.Litt. H.van Berkum, Beschrijving der stadt Schoonhoven (1762); L.Ph.C.van den Bergh. Nasporingen naar den oorsprong der stad Schoonhoven (in: BVGO 1872);

J.C.Visser. Schoonhoven. De ruimtelijke ontwikkeling van een kleine stad in het rivierengebied gedurende de Middeleeuwen (1964); G.J.Lugard Jr.. Schoonhovens filigram (1968).