Geschiedenis Lexicon

H.W.J. Volmuller (1981)

Gepubliceerd op 03-08-2020

Hoorn

betekenis & definitie

Ned. gemeente in de prov. Noord-Holland.

Ontstond aan de monding van het water de Gouw; kreeg 1357 stadsrecht van graaf Willem V van Holland: werd een belangrijke markt voor de omgeving, kreeg handel op de Oostzeelanden en Engeland, alsmede lakennijverheid. Hoorn, dat de zijde van Filips van Bourgondië koos, had veel te lijden van de gevolgen van de Jonker Fransenoorlog, de beweging van het Kaas- en Broodvolk en van de strijd met Gelre. De grote bloei (door de handel) viel ca. 1560—ca. 1650; ging 1572 over naar de Staatse zijde; werd door Amsterdam overvleugeld. Toch behield Hoorn in de 17e eeuw een belangrijke maritieme en commerciële positie (o.a. zetel van Kamers van de voc en de wie, sinds 1644 een aparte directie van de Levantse handel en sinds 1689 de directie van de Oosterse handel alsmede, afwisselend met Enkhuizen, de Admiraliteit van het Noorderkwartier). Zetel van de Gecommitteerde Raden van het Noorderkwartier: behoorde tot de twaalf kleine stemhebbende steden die vertegenwoordigd waren in de Staten van Holland. In de 18e eeuw trad verval in; 1799 korte tijd door de Engelsen bezet.

In de 19e eeuw werden de havens, die niet meer nodig waren, gedempt en in grasland veranderd. Er trad enig economisch herstel in: bleef een marktplaats voor de omgeving.Litt. P.Koster. Hoorn in de middeleeuwen (1929); J.C.Kerkmeyer. De hist. schoonheid van Hoorn (1946); J.E. van Dierendonk, Hoorn van zeestad tot landstad (1948); G.J. van den Berg. Hoorn (1957).