Ned. gemeente in de prov. Noord-Holland. in het Gooi.
Ontstond in de vroege Middeleeuwen: wordt 1305 het eerst vermeld; behoorde tot het bestuursgebied van Laren; 1416 vond de kerkelijke scheiding plaats en 1424 kreeg Hilversum een eigen bestuur; kreeg in de 16e eeuw textielnijverheid, toen er gesponnen werd in huisnijverheid voor de Naardense (in de 17e eeuw ook voor Amsterdamse en Leidse) lakenweverijen. In de tweede helft van de 17e eeuw vestigden zich er ook lakenweverijen en in de 18e eeuw werd er naast wol ook katoen verwerkt; tevens was er een bloeiende tapijtweverij.\
Leed veel van oorlogen (1505 verwoest door Karel van Gelre, 1629 door Montecuculi en 1672 Franse bezetting) en door branden (1725, 1766). In de 19e eeuw ging de weefindustrie achteruit door de concurrentie van Eindhoven. Tilburg en Twenthe, maar ca. 1870 bracht de mechanisatie van de produktie herstel. In 1870 was Hilversum met 6600 inw. het grootste dorp van het Gooi, maar ook het armste. Door de grote armoede ontstonden misstanden, o.a. veel drankmisbruik; ook kende Hilversum de gedwongen winkelnering. Eind 19e eeuw zette een snelle ontwikkeling in.
In de 20e eeuw nieuwe bedrijvigheid door radio-omroep en televisie. Van het oude Hilversum bleef echter weinig over.
LITT. P.J.v.Ravensteyn. J.Boerhout en C.L.Heek (red.), Gedenkboek Hilversum 1424—1924 (1924 herdr. 1974): J.Diederich, Karakter en groei van Hilversum (1952); Structuurplan Hilversum (1962): C.Bruijn, Ons Hilversum. Hoe het ontstond, hoe het groeide (2e dr. 1963). P.W. de Lange. Hilversum’s geschiedenis in vogelvlucht (Tussen Vecht en Eem. 1976).