Geschiedenis Lexicon

H.W.J. Volmuller (1981)

Gepubliceerd op 03-08-2020

Ding

betekenis & definitie

(=geding), Oudgermaanse benaming voor de vergadering van de dinggenoten van een rechtskring, m.n. ter uitoefening van de rechtspraak. Het stamding werd oorspronkelijk gehouden in de open lucht.

Voorzitter was de rechter, die aan het hoofd van de rechtskring stond. Naast het echte of ongeboden ding, dat enkele malen (meestal driemaal) werd gehouden, werd voor bijzondere gevallen het geboden ding bijeengeroepen. Het ding was gebonden aan bepaalde vormen. Men begon met de afbakening van het terrein door het spannen van koorden, aan hazelaarstakken, of door vier ‘scarnen’ (banken: vandaar: vierschaar spannen). Degenen die dingplichtig waren, dienden te verschijnen op het ding, dat daardoor een vrij zware belasting kon vormen. Onder Karel de Grote werd hierin verlichting gebracht, doordat hij wat betreft de geboden dingen, alleen voor schepenen een dingplicht vaststelde, zodat de overige dingplichtige bevolking slechts op de ongeboden dingen behoefde te verschijnen.Litt. I.H.Gosses, De organisatie van bestuur en rechtspraak in de landschap Drente (1941); J.P.de Monté ver Loren en J.E.Spruit, Hoofdlijnen uit de ontwikkeling der rechterlijke organisatie in de noordelijke Nederlanden tot de Bataafse omwenteling (5e dr. 1972).