Ned. waddeneiland, tevens gemeente in de prov. Friesland.
Van de oudste geschiedenis is niets met zekerheid bekend. In 1397 kwam Ameland aan het graafschap Holland en werd op 11.8.1398 in leen gegeven aan Arend van Egmond. heer van IJsselstein, zoon van Jan i van Egmond. Vanaf het begin van de 15e eeuw werd Ameland echter weer een zelfstandige heerlijkheid van de heren van Cammingha te Leeuwarden, wier slot bij Ballum stond. Hieruit volgden langdurige processen met de Egmonds. De Cammingha's beschouwden zich als ‘Reichsunmittelbar’ en schikten zich dus niet onder het gezag van Filips II. Deze stemde ermee in. dat Ameland als neutraal gebied zou gelden.
De watergeuzen hielden er geducht huis in 1569 en 70. In 1588 en 95 werden onafhankelijkheidsverklaringen voor Ameland afgegeven door resp. Friesland en Spanje. In 1634 is er sprake geweest van verkoop aan Spanje, maar de Staten van Friesland wisten deze te voorkomen. In 1681 ging Ameland over naar de familie thoe Schwarzenberg en Hohenlansberg; dit geslacht verkocht het in 1704 aan de Friese stadhouder Johan Willem Friso (koningin Juliana voert de erftitel Vrouwe van Ameland). In 1795 kwam het bij Friesland.
In de 17e en 18e eeuw heeft Ameland een bloeitijd gekend (walvisvaart). Ameland werd in 1871 met de vaste wal verbonden door een dam, die echter in 1883 werd weggeslagen en door geldgebrek niet werd hersteld.Litt. F.Allan. Het eiland Ameland en zijn bewoners (1857; herdr. 1971): J.Houwink. De staatk. en rechtsgesch. van Ameland tot deze eeuw (1899); O.van Stralen, Ameland en zijn bewoners (1911): D.A.Brouwer, Ameland (1936); O.Haverkamp, Ameland door alle tijden (1946); A.K.Hulst. Ameland, verleden en heden
(1963).