Geschiedenis Lexicon

H.W.J. Volmuller (1981)

Gepubliceerd op 03-08-2020

Ambachtsheerlijkheid

betekenis & definitie

1. het complex van rechten dat de →-ambachtsheer toekwam. bestaande uit de lage jurisdictie, d.w.z. rechtspraak, wetgeving en bestuur binnen zijn ambacht, met uitzondering van berechting van halsmisdaden: dus wel civiele en kleinere strafzaken en de zgn. ambachtsgevolgen, d.w.z. de → heerlijke rechten. Gewoonlijk stelde de heer binnen het ambacht een schout aan.

2. Het gebied waarover dc ambachtsheer zijn rechten uitoefende. In het algemeen werd de ambachtsheerlijkheid in leen gehouden van de Hoge Overheid, d.w.z. aanvankelijk van de landsheer, later van de Staten van het gewest (→ Leenwezen). Wanneer aan een heer ook de hoge jurisdictie binnen het ambacht werd verleend, werd dit gebied daarmede tot een hoge- of halsheerlijkheid. De heer werd er dan vertegenwoordigd door een baljuw of drost.

Litt. A.S.de Blécourt. Ambacht en gemeente (1912).