Geographisch- historisch woordenboek

Servaas de Bruin, D. Noothoven van Goor (1869)

Gepubliceerd op 29-11-2021

Zuid-Holland

betekenis & definitie

prov. van bet koningrijk der Nederlanden, met inbegrip der tusschen de Maasmonden gelegene eilanden groot ruim 55 vierk. mijlen, bevolkt met 630,000 zielen, heeft in de lengte van het N. naar het Z. eene uitgestrektheid van 15 uren gaans, en is van het W. naar het O. 9 uren gaans breed. Zij grenst ten N. aan de prov.

NoordHolland, ten O. aan de provv. Utrecht en Gelderland, ten Z. aan den Biesbosch, het Hollands-diep en het Volkerak (waardoor zij van N.-Braband) en aan het Krammer (waardoor zij van Zeeland gescheiden is), en ten W. aan de Noordzee. De hoofdplaats der prov. is 's-Gravenhage, dat tevens de koninklijke residentie-stad is. Buitendien heeft de prov. Z.-H. (ongerekend de 225 plattelandsgemeenten) nog 13 steden, nl.: Rotterdam, Brielle, Delfshaven, Delft, Dordrecht, Gorinchem, Gouda, Leiden, Maassluis, Schiedam, Schoonhoven, Vlaardingen en Woerden.