(Frans van der, baron), geb. 1711, zoon van een van pruisische afkomst zijnden oostenrijkschen kapitein, trad op zijn 17e jaar in ooslenrijksche dienst, werd later in den Uostenrijkschen Successie-oorlog als aanvoerder van een vrijkorps Pandoeren (zie PANDOER) door allerlei gruwelen eu snoodheden berucht, en maakte 1749 als gevangene op den Spielberg in Moravie zeil'een einde aan zijn leven. Zijne Gedenkschriften zijn in ’t licht gegeven door zijnen neef (Parijs 1788).
(Frederik, baron van der), neef van den vorige, geb. 1726 te Koningsbergen iri Pruisen, werd 1744 ordonnansofficier van Frederik den Grooie. Een bij uitstek welgemaakt man zijnde, beviel hij aan prinses Amalia, de zuster van Frederik, en stond weldra met haar in liefde-betrekking; hun zoete geheim werd echter verraden, en T. werd op s konings bevel in hechtenis genomen en naar de vesting Glatz overgebracht (1745). Hel gelukte hem uit zijne gevangenschap te ontsnappen (1747), en naar Moskou te ontvluchten, waar hij eenigen tijd in verboden omgang stond met eene russische prinses. Van daar naar Weenen verhuisd, waar hij de nalatenschap van zijnen neef erfde, werd hij ritmeester in keizerlijke dienst ; doch zich voor fnrnilie-zaken naar Dantzig begeven hebbende (1753), werd hij op last van Frederik den Groote ingepakt, en tien jaren lang te Maagdenburg gevangen gehouden, met eene strengheid, die (waarschijnlijk ook wel ten gevolge van T.’s gedurige pogingen om te ontsnappen) op het laatst aan barbaarschheid grensde, totdat hij eindelijk in Dec. 4763 op vrije voeten kwam. Bij de uitbarsting der Fransche omwenteling, waarmede hij sympathiseerde, begaf hij zich naar Parijs ; doch Bobespierre hield hem voor een spion van vreemde mogendheden, en liet hem als zoodanig in Juli 1794 guillolineeren. Men heeft van T. Sdmmtliche Gedichte und Schriften (8 deelen Leipzig 1786), en ook zijne o. a. het gansche verhaal zijner gevangenschap bevattende Lebensgeschichle (4 din. Berlijn 1786).