(baron), geb. omstr. 1825 in het Wnrtembergsche, ging, m het belang van zijne arnbische studiën. 1850 naar Egypte, vervolgens door het Bajuda-bmdschap naar Chartum, en ondernam inn daar, met den oostenrijkscheu consul Reitz, eene reis naar Abyssinie. Na zijne terugkomst plaatsvervangend consul te Chartum, keerde hij in het najaar 1854 met rijke zoologische verzamelingen naar Europa en Weenen terug. ïn Maart 1856 ging hij nogmaals naar Egypte, deed nasporingen in do kustlanden der Roode Zee en in die van Somauh, on keerde in het laatst van 1858 terug naar Europa.
In Deo. 1860 belast met de leiding der expeditie naar de binnenlanden van Afrika, ter opsporing van Eduard Vogel, reisde hij over Cairo en door de Koode Zee naar de kustlanden bezuiden Nubie : in Abyssinie bezocht hij Aden, Axoem, Gondar: en nadat hem de leiding der expeditie ontnomen was, kwam hij omstr. de heifl van 1862 te Chartum aan. Van zijne reizen heeft hij deels in Reisen in Norda/rika (Gotha 1857), deels in PeterHiann's »Mittheilungen aus Justiis Perthes’ Geogr. Anstalt” (1859—62) verslag gegeven.