rniam van een romeinsch-plebejisch geslacht, dat omstreeks de helft der tweede eeuw v. Chr. tot aanzien kwam door Quinlus P., die als pretor den oorlog in Lnsilanië bestuurde legen Viriathus.
(Quintus), kleinzoon van den vorige, was een der voornaamste steunpilaren van de partij van Sylla.
Strabo (Cnejus), vader van den grooten Pompejus, was consul anno 89 v. Chr., onderscheidde zich in den Bondgenooten-oorlog doordien hij de nederlaag toebracht aan Afranius (90 v. Chr.), Asculum innam (89), en de Vestijnen en de Pelisncn lot onderwerping bracht; maar hij bezoedelde zijnen roem, doordien hij de opbrengst van den buit voor zich zelvcn behield, in 88 uitgezonden tegen Marius en Cinna, trad hij met hen in heimelijke verstandhouding om hun de overwinning te verzekeren ; in dezen veldtocht waren zijne tegen hem in opstand gekomene soldaten op het punt hem van het leven te berooven, doch door de beden van den jongen P. lieten zij zich vermurwen om daaraan geen gevolg te geven. Kort daarna stierf P„ getroffen door een bliksemstraal (87 v. Chr.): zijn lijk werd door de straten van Rome gesleept en in den Tiher geworpen.
Magnus (Cnejus), zoon van den vorige, goh. 106 v. Chr., koos reeds vroeg de partij van Sylla, en lichtte op eigen hand 3 legioenen ten behoeve van dien veldheer (83 v. Chr.), versloeg verscheidene legerbenden van Marius, onderwierp het Cisalpijnsche aan Sylla, heroverde Sicilië, liet Carbo ter dood brengen in Lilybaeum, versloeg Ahe1nobarbus in Afrika, en verkreeg de eer van eenen triomf. Toen Sylla dood was, ontweldigde P. liet Narboneesche aan de veldlieeren van Sertorius (78), ging Sertorius zelven opzoeken in Spanje, beoorloogde hem daar vier jaren zonder veel op hem te winnen, en kwam eindelijk gelukkig uit dien oorlog, doordien Sertorius vermoord werd door Perpenna. Bij zijne terugkomst in Italië tol consul benoemd, voltooide P. aan den Silarus de onderwerping van de iu opstand gekomene slaven (70), werd andermaal met eenen triomf vereerd, en daarop benoemd tot consul. Bij de wet Gabinia werd P. voor den tijd van drie jaren bekleed met het proconsulscliap der zeeën, waarbij ontzagwekkende middelen ter zijner beschikking werden gesteld om de zeeroovers te vernietigen, en 49 dagen waren hem voldoende om hen geheel en al uit te roeien (67 v. Chr.). Vervolgens (66 v. Chr.) door de wet Manilla benoemd tot opperbevelhebber, om den oorlog voort te zetten tegen Mithridates (die reeds verzwakt was door Lucullus), versloeg hij dien vorst op de oevers van den Euphraat (65), rukte Armenië binnen, en noodzaakte Tigranes lot den vrede; hij keerde vervolgens zijne wapenen tegen Pontus, Paphlagonië en BitLynié, en bracht die landschappen tot onderwerping; daarop toog hij naar Syrië, ontweldigde het koninkrijk aan Antiochus Asiaticus.en plaatste Hyrcanusll in stede van Aristobuius op den troon van Judea (64). Veivolgens hoorende, dat Mithridates gestorven was, trok P. naar Amisus om de onderwerping te ontvangen van Pharnaces (Mithridates'zoon),aan wien hij het Bosporanische rijk liet (62), en kwam zijn derden triomfeerenden intocht iu Rome houden. Twee jaren later zat hij in ’t Eerste triumviraat met Crassns en Cesar (60), en bezegelde die vereeniging door met Cesar’s dochter Julia te trouwen. Bij de deeling, die de triumvirs onderling maakten van de provinciën, bekwam P. tot aandeel Africa en Spanje; doch hij liet zijn departement besturen door zijne veldheeren, en bleef zelf te Rome, waar hij Cesar in de schaduw zocht te stellen, terwijl hij door eene voorgewende gematigdheid den senaat, en door zijne milde giften het volk voor zich trachtte te winnen.
De vroegtijdige dood van Julia verbrak de banden, die eene korte poos de twee elkander benijdende mannen (P. en Cesar) vereenigd hadden; en door den dood van Crassns bij Carrhse (53) bleven P. eu Cesar tegenover elkander staan. Naijverig op den roem, dien Cesar iu Gallië won, deed P. eerst in bet geheim zijn best om Cesar te schaden; eindelijk (50 v. Chr.) liet hij een senatus-consult uitvaardigen, waarbij aan Cesar gelast werd zijne armee te verlaten, terwijl P. zelf zijne legioenen en zijne provinciën behield. Dit was het sein tot den burgeroorlog. Cesar trok den Rubicon over (49), en P„ die zich, zonder bem de noodige strijdkrachten tegenover te kunnen stellen, door hem liet overrompelen in Italië, vluchtte met den senaat en den adel naar Griekenland. Van dat oogenblik af, echter, deed P. niets anders dan misslagen begaan: hij verliet zijn geretrancheerde kamp te Dyrrachium, waar Cesar hem met geen mogelijkheid zou hebben kunnen overweldigen, en volgde dezen in Thessalië, leverde hem slag bij Pharsalus, werd overwonnen, vluchtte naar Egypte, en werd daar op bevel van den jongen koning Ptolemeüs XII vermoord (48 v. Chr.). Zijn hoofd werd aan Cesar gebracht, die echter tranen stortte zoodra hij het zag, en die aan de moordenaars van P. hunne verdiende straf gaf. Van I’.'s kinderen waren er slechts drie, die hunnen vader overleefden, nl. eene dochter (Pompeja), het laatst gehuwd met Cinna, die deel nam aan de samenzwering tegen Augustus, en twee zonen, t. w.:
(Cnejus), genaamd Pompejus de Oudste; deze bevond zich bij den dood zijns vaders te Antiochië, begaf zich van daar naar Afrika, ging vervolgens naar Spanje, verzamelde daar 13 romeinsche legioenen, talrijke hulpbenden en eene ontzagwekkende vloot: doch door Cesar persoonlijk aangetast, verloor P. den beslissenden slag van Munda, en sneuvelde terwijl hij zich zocht te redden door de vlucht (43 v. Chr.).
De andere zoon van den grooten P. was P. (Sextus), genaamd Pompejus de Jongste, bracht aan zijnen broeder schepen tot hulp (46 v. Chr.), nam deel aan den slag hij Munda (45), wist de Ceitiberische bergen te bereiken, waar hij den oorlog voortzelte als partijganger tegen de vrienden van Cesar, verkreeg na des dictators dood (44) van den senaat het recht om naar Rome terug te keeren, waarbij hem eene aanzienlijke schadeloosstelling werd toegewezen voor het verlies van zijns vaders bezittingen, terwijl hem tevens het bewind over de zeeprovincién opgedragen werd, hetgeen hem den bijnaam verschafte van Neptunus. Bij de vorming van het Tweede triumviraat (42 v. Chr.) maakte P. zich meester van Sicilië, veroverde Sardinië en Corsica, bracht 'Rome door eene strenge insluiting tot hongersnood, en noodzaakte zoodoende Antonius en Octavius tot het sluiten van den vrede van Misenum (38), waarbij P. in het bezit werd gelaten van de drie groote eilanden, terwijl hem Achaia en het consulaat toegezegd werden voor hel volgende jaar. Reeds in 37 verloor Sextus P. (door de afvalligheid van Menas) Sardinië en Corsica met 60 schepen. De oorlog was aanvankelijk nadeelig voor Octavius, die de nederlaag leed bij Scylla (37), twee vloten verloor door den storm (37—36), en bedreigd werd door Antonius; doch eindelijk werkten de bekwaamheid van Agrippa, de afleiding die Lepidus maakte, de overwinning bij Mylie, en die bij IS'aulnclius zooveel uit, dat Sililië aan Sextus P. ontweldigd werd. Hij nam de wijk naar Azië, zich aanvankelijk gelukkig achtende, dat hij met welwillendheid werd opgenomen door Anionius; doch het duurde niet lang of bij liet zich in met kuiperijen, en deed gewapenderhand eene poging om Antonius te dwingen het gezag met hem te deelen; hij werd daarop verslagen en gevangen genomen door Titius, en stierf in de gevangenis te Miletiis (33 v. Chr.).