maarschalk van Frankrijk, geb. te Epinay bij St.-Denis 1771, gest. 13 Febr. 1840, was de zoon van een armen daggelder. Hij onderscheidde zich in de oorlogen van de republiek en van het keizerrijk, nam in 1806 Lubeck in, werd in Rusland na de overwinning bij Obojarzowa tot divisie-generaal bevorderd (1812), dekte, tijdens den terugtocht, den overtocht over de Berezina, deed wonderen van dapperheid bij Leipzig, werd na dien slag opperbevelhebber van het Noorder leger, en streed in België langen tijd tegen de overmacht van den vijand.
Na de abdicatie des keizers verbond hij zich aan het nieuwe gouvernement, dat hem met gunsten overlaadde; reeds tot graaf verheven onder het keizerrijk, werd hij nu pair en markies. Hij behield evenwel zijne onafhankelijkheid, en weigerde mede te werken tot de veroordeeling van maarschalk Ney. In 1828 werd aan M. het bevel over de expeditie naar Morea opgedragen, en hij slaagde ten volle in zijne zending (zie MOKEA); ter belooning daarvoor werd hij benoemd tot maarschalk van Frankrijk (1829). In 1830 was hij een der commissarissen, die Karel X naarCherburg vergezelden; hij werd minister van buitenlandsche zaken (1835), en later als ambassadeur uitgezonden naar Weenen en naar Rusland.