Geographisch- historisch woordenboek

Servaas de Bruin, D. Noothoven van Goor (1869)

Gepubliceerd op 29-11-2021

Luik

betekenis & definitie

fransch Liège, duitsch Lüttich, lat.Leodum, Leodicum, Legia, stad in België, aan de Maas, 25 uren gaans bezuidoosten Brussel ; 95,000 inw.; is de hoofdplaats der prov. Luik, en was vroeger de hoofdslad van het voormalige bisdom Luik.

De stad had hare opkomst te danken aan haren eersten bisschop, den heiligen Hubertus, die den bisschoppelijken zetel van Maastricht overbracht naar L. In 882 werd L. door de Noormannen verwoest; in 1212 veroverd en geplunderd door Hendrik, hertog van Braband ; 1408 ingenomeu door Jan, hertog van Burgundië, nadat er over de 25,000 Luikenaars waren gesneuveld of gedood; in 1468 maakte Karel de Stoute zich van L. meester, terwijl Lodewijk XI, die de Luikenaars tegen den hertog in opstand had gebracht, door Karel genoodzaakt was geworden hem bij het belegeren van de oproerige stad ter zijde te staan. Vervolgens werd L. sedert de 17e eeuw herhaalde malen door de Franschen ingenomen, en was van 1793 tot 1814 hoofdplaats van Ourthe (een departement van het fransche keizerrijk). Het is de geboorteplaats van Grétry en van Rennequin.De provincie L., rijk aan steenkolen en ijzer, is ruim 52 vierk. mijlen groot en bevolkt met 522,000 zielen. Deze prov. bestaat voor het grootste gedeelte uit het voormalige bisdom L,, dat een klein onafhankelijk rijk was, hetwelk tot het üuitsche keizerrijk behoorde; vroeger had dit landschap deel uil gemaakt van het koninkrijk Austrasië, en de vroegste bewoners van L. waren geweest de Eburonen en de Condrusen.