twee keizers van Duitschland, nl.:
I, geb. 9 Juni 1640, gest. 5 Mei 1705, volgde 1658 zijn vader Ferdinand III op, en zag zich bijna dadelijk verplicht aan eenen inval der Turken en Hongaren het hoofd te bieden; Montécuculli, zijn generaal, overwon hen in deu slag van St.-Gothard (1664); en op deze overwinning volgde een wapenstilstand van 20 jaren. In 1674 had L. I oorlog te voeren tegen Lodewijk XIV, die een inval was komen doen in de Palts; na eenige tegenheden trad L. toe tot den vrede van Nijmegen, die hem door den overwinnaar aangeboden werd (1679). In 1684 vormde hij, met Spanje, Beieren en Saksen, den befaamden Augsburgschen bond tegen Frankrijk; maar ook ditmaal was hij niet gelukkiger; hij verloor den Elzas, en zag zich genoodzaakt den vrede van Rijswijk te leekenen (1697). Terwijl L. een gedeelte van zijne strijdkrachten bezigde tegen Frankrijk kwam Hongarije, verbitterd door tirannieke maatregelen, tegen hem in opstand onder de leiding van Tekely; en de Turken, die ééne lijn trokken met de opstandelingen, drongen voorwaarts tot voor Weenen (1683), welke stad- slechts gered werd door Jan Sobieski, koning van Polen, die aan den grootvizier Kara Mnstapha de nederlaag toebracht, en hem noodzaakte Oostenrijk in allerijl te ontruimen. De hertog van Lotharingen, Lodewijk van Baden, en prins Engenius, voltooiden het werk om de Turken geheel en al uit Oostenrijk te verdrijven, en de vrede werd gesloten te Carlowilz 1699. Ook Hongarije werd tot onderwerping gebracht. Bij den dood van Karel II, koning van Spanje, wilde L. zijn zoon (later Karel VI) op den troon plaatsen, en verbond zich tot dat einde met Engeland en Holland (1700) tegen Lodewijk XIV, die zijn kleinzoon (Filips V) op den troon bracht. Het begin van dezen oorlog, onder den naam van Successie-oorlog bekend, was gunstig voor L.; maar hij mocht er het einde niet vau beleven. Kort voor zijnen dood bevochten zijne troepen de overwinning bij Hochstadt.
II, tweede zoon van Frans I en Maria Theresia, geb. 5 Mei 1747, regeerde sedert 1765 als zijns vaders opvolger als groothertog van Toskanen, waar hij zich niet vijandig toonde jegens de philosophische ideën, en volgde 1790 zijn oudsten broeder, Jozef II, op den keizerlijken troon. Hij vond het rijk in eenen hachelijken toestand; in Hongarije heerschte groote gisting ter zake van ettelijke privilegiën, die dat land wenschte te verkrijgen; Bohemeen NederOostenrijk deden levendige vertoogen wegens de heffing van nieuwe belastingen; de Nederlanden waren in opstand ; en de omwenteling was uitgebroken in Frankrijk. Door wijze maatregelen wist L. de rust in de misnoegde landen te herstellen, en de Nederlanden weder onder zijn gezag te brengen. Hij hield met den koning van Pruisen conferenliën te Pilnitz, ten einde middelen te beramen,om aan LodewijkXVI (wiens gemalin Marie Antoinetle de zuster van L. was) bijstand te verleenen; doch de dood veroorloofde hem niet zijne plannen te verwezenlijken. Hij stierf aan rooden loop 1 Maart 1792, en werd opgevolgd door zijnen zoon Frans II (als keizer van Oostenrijk Frans I).