lat. Patres ecclesia, noemt men, in den beperkten zin des woords, de leeraars en schrijvers der oude Kerk van de 2e tot de 6e eeuw; in ruimeren zin verstaat men daaronder tevens de latere, tot in de He eeuw, waar de scholastici aanvangen.
De kennis van hunne levens en werken vormt den inhoud van een bijzonderen tak van wetenschap, waaraan men den naam van Patristiek gegeven heeft. De werken der K. strekken hoofdzakelijk ter verdediging van het Christendom en ter bestrijding van het Heidendom, en handelen overigens ook over al de deelen der theologie. De voornaamste K. zijn, in de grieksche Kerk: Clemens, Alexandrinus, Origenes, Eusebius; in de iatijusebe Kerk: Tertullianus, Ambrosius, Augustinus, Hieronymus, Gregorius de Groote. Verzamelingen van de werken der K. zijn : Maxima bibliotheca veteram patrum (27 dln. Leiden 1677), en Galland's Bibliotheca veteram patrum (13 dln. Venetië 1765—69); de volledigste is: Patrologiae cursus completus (1840 en v.) van Migne.