fransch minister, geb. 14 Juli 1602 te Pescina in de Abruzzen, behoorde tot een adellijk siciliaansch geslacht. Uit de pauselijke dienst werd hij 1639 in fransche dienst geroepen door kardinaal Richelieu, door wiens invloed M. 16 Dec. 1641 tot kardinaal verheven werd.
Bij den dood van Richelieu (1642) ging al diens invloed bij Lodewijk XIII op M. over; en eer genoemde koning stierf (1643) benoemde hij M. tot lid van den raad van regentschap, waarvan het presidium opgedragen werd aan de koningin, Anna van Oostenrijk. Ook bij deze wist M. zich onmisbaar te maken. Intusschen moest hij voor de Fronde tweemaal zwichten, doch overvvon die eindelijk, en bestuurde het regeeringsbeleid in den geest van Richelieu, ofschoon met minder hardheid. Hij stierf 9 Maart 1661 te Vincennes, een ontzaglijk vermogen (ter waarde van 100 miliioen nederl. guldens) nalatende, waarvan het grootste gedeelte geërfd werd door den markies de la Meilleraie, hertog van M., die met een van M.'s schoone nichten (Hortensia Mancini) gehuwd was. Door M. zijn geschreven: Lettres, oü l’on voit les nêgociations pour la poix des Pyrénées (2 dln. Parijs dikwijls herdrukt).