(don), spaansch geleerde, geb. 30 Maart 1756 te Rincon-del-Solo bij Calahorra in Aragonië, ontving 1779 de wijding tot priester, werd vicaris-generaal van Calahorra, later secretaris-generaal der Inquisitie (1789). Hij koesterde philosophische gevoelens, die weinig in overeenstemming waren met zijn standpunt; in 1801 viel hij dan ook in ongenade; 1808 omhelsde hij de partij van Jozef Bonaparte; in diens val medegesleept, was L.genoodzaakt zijn vaderland te verlaten (1814).
Hij vestigde zich te Parijs, en verschafte zich daar den roem van een degelijk geschiedschrijver, door de uitgave van verscheidene werken, waaronder: Histoire crilique de l’Inquisition d’Espagne (4 dln. Parijs 1815—17), welk werk te Rome op den Index geplaatst werd. In een ander geschrift met weinig eerbied gesproken hebbende over de pausen, ontving hij, onder de Restauratie, van het gouvernement bevel, Frankrijk te verlaten; hij keerde naar Spanje terug, dat door de kortstondige zegepraal der Cortes weder voor hem toegankelijk was, en stierf er kort na zijne aankomst te Madrid 5 Mei 1823. Behalve bovengenoemd werk heeft men van L.: Mémoires pour servir a l'histoire de la révolution d’Espagne (3 dln. Parijs 1815—19); Nolicias historicus de las tres provincies bascongadas (5 dln. Parijs 1806—8).