(vrijheer), geb. 1735 op het kasteel A. in Zevenbergen, trad op 15-jarigen leeftijd in oostenrijksche krijgsdienst, onderscheidde zich in den zevenjarigen oorlog,werd generaal-majoor, en daarna door Jozef II tot onderwijzer benoemd bij diens zoon, later keizer Frans II. In den veldtogt tegen de Turken werd hij luitenant-veldmaarschalk, nam 1790 het bevelhebberschap op zich tegen de oproerige Belgen, doch moest, ten gevolge van eenen val met zijn paard, naar Weenen terugkeren.
In 1792 en 1793 voerde hij het hevel over eene divisie, en droeg veel bij tot de overwinning bij Neerwinden. Tot veldtuigmeester-generaal benoemd, aanvaardde hij 1795 het opper-kommando aan den Rijn, van waar hij 1796 door Frans 11 te Weenen in den hofkrijgsraad geroepen werd. Weder op het oorlogstooneel teruggekeerd, werd hij, na eenige gelukkige gevechten, door Napoleon hij Arcole en Rivoli geheel verslagen. Frans II benoemde hem toen tot bevelhebber in Hongarije, en 1808 tot veldmaarschalk. Hij stierf 25 November 1810 te Ofen. Met hem is de familie A. von Berbereck uitgestorven.