(of Reginald), een Lijflander, tot den kleinen adel van Lijfland behoorende, geb. omstr. 1660 te Stokholm in de gevangenis, waar zijne moeder zich vrijwillig bevond, om door haar bijzijn het lot te verzachten van haren echtgenoot, P.'s vader, die als lijflandsch staatsgevangene in den kerker zuchtte. In zweedsche krijgsdienst getreden, bekleedde hij den rang van kapitein, toen hij door de ridderschap van zijn geboorteland gekozen werd tot mede-afgevaardigde, om de rechten en privilegiën der lijflaiidsche ridderschap te verdedigen tegen zijnen koning Karel XI van Zweden (1689).
Hij kweet zich van dit zijn mandaat met zooveel vrijmoedigheid en klem, dat hij in slaat van beschuldiging gesteld werd wegens rebellie; hij redde zich echter door de vlucht, en nam de wijk naar Koerland, terwijl bij in Zweden ter dood veroordeeld werd. Nadat hij zijne pogingen bijZweden's nieuwen koning Karel XII om gratie te verkrijgen had zien mislukken, trad hij in dienst van Augu§tII, keurvorst van Saksen en koning van Polen, die hem tot raadsheer benoemde (1698) .waarbij het plan was om Lijfland aan Polen te zien brengen; reeds spoedig echter ging P. over in dienst van Peter den Groote; in 1704 vergezelde hij August II, bij wien hij als gezant van Rusland geaccrediteerd was, naar Dresden. Doch na eene samenkomst van tsaar Peter met August II werd P., als verdacht van schelmerij, in hechtenis genomen, en op den Königstein gevangen gezet. Na den vrede van Allransladt werd P., krachtens eene bijzondere bepaling van dat verdrag, door August II uitgeleverd aan Karel II van Zweden, die hem reeds onder weg door eenen krijgsraad liet vonnissen : veroordeeld om geradbraakt en gevierendeeld te worden, werd dit vonnis met al de verfijningen van wreedheid, welke men bedenken kon, ten uitvoer gelegd 10 Oet. 1707 bij het klooster Casimir, op 8 mijlen afslands van Posen. Het gebeente van P. werd 1713, op last van koning August II, verzameld en overgebracht naar Warschau.