1) de voornaamste stad van den stam Issaschar, lag in eene vlakte (zie ESDRF.I.ON), die de vlakte van J. genoemd, en besproeid werd door eene beek J„ welke zich ontlastte in den Jordaan. Te J. het rampzalig uiteinde van koningin Jezabel; ook in menig ander opzicht neemt J. eene belangrijke plaats in de geschiedenis der Joden in, en wordt in het 0.
T. vermeld: Jozua 19: 18 (hier Jizreëla); Richt. 6: 33; I Sam. 29: 1, H ; II Sam. 2: 9; 4: 4; I Kon. 4: 12; 18: 45, 46; 21: 1, 23; II Kon. 8: 29; 9: 10 en v.; II Chron. 22: 6; Hosea 1: 4,5, 11; 2: 21. De bewoners van J. heetten Jizreèlieten.2) J. of lzreèl, stad in den stam Juda; I Sam. 25: 43 (zie ook IzBEët,).