lat. Hiêricus, in de oudheid een der bloeiendste 'steden van Palestina, 150 stadiën (7 uren gaans) benoordoosten Jeruzalem, en twee uren gaans bewesten den Jordaan, was een der voornaamste steden van de Jebusieten, en gold voor den sleutel van het land Canaan, toen de Israëlieten dat land in bezit kwamen nemen.
Na een beleg van 7 dagen werd J. door Jozua veroverd op eene miraculeuze manier (zie in het O. T. hoofdstuk 6 van het boek Jozua); en nadat de Israëlieten al wat er van waarde in hunne handen viel (goud, zilver, koper, enz.) geborgen hadden, werd de stad door hen platgebrand. Later weder opgebouwd, werd J. opnieuw eene bloeiende stad met eene profeten-school, en was vooral vermaard door hare verzendingen van balsem; doch door Titus en Vespasianus belegerd, ingenomen en verwoest, heeft J. zich nooit meer hersteld, en is thans slechts een armzalig dorpje (Rikah) in het pachalik Damascus. Behalve in Jozua 6 wordt J. in den Bijbel vermeld in de volgende hoofdstukken: Num. 22; Deut. 32, 34; Jozua 3, 5; II Sam. 10; I Kon. 16; II Kon. 2; I Chron. 19; II Chron. 28; Ezra 2; Neh. 3, 7; Jerem. 39, 52; Matth. 20; Mare. 10; Luc. 10, 18, I9;Hebr. II.