Geographisch- historisch woordenboek

Servaas de Bruin, D. Noothoven van Goor (1869)

Gepubliceerd op 29-11-2021

Jehu

betekenis & definitie

1) koning van Israël (876—848 v. Chr.), was eerst veldheer van koning Joram, doch doodde dezen op last van den profeet Eliza, door wien hij zelf tot koning gezalfd werd, om het goddelooze geslacht van Achab en de Baalsdienst uit te roeien.

Hij werd echter door de Syriers verslagen, en moest hun al het land beoosten den Jordaan prijsgeven. Na 28 jaren geregeerd te hebben stierf hij te Samana, en werd opgevolgd door zijnen zoon Joahaz. In het O. T. is J. vermeld I Kon. 19: 16, 17; II Kon. 9: 2 en v.; 10: 1 en v.; 12: 1 ; 13: 1; 14: 8; 15: 12; II Chron. 22: 7—9; 25: 17;Hosea 1:4.2) een profeet in Israël, voorspelde aan koning Baeza den val van diens geslacht (1 Kon. 16: 1,7, 12) en aan koning Josaphat diens overwinning op de Ammonieten en Moabietcn (II Chron. 19 en 20).
3) een man uit den stam Juda I Chron. 2: 38.
4) een afstammeling van Simeon ; I Chron. 4:35.
5) een der helden van David; I Chron. 12: 3.

< >