in het O. T.Japho (vermaard door de historie van Jonas; zie JAPHO), het Jopa of Joppe der ouden (onder dien naam in het N.
T. vermeld in de hooidstukken 9, 10 en 11 van de Handelingen der Apostelen), havenstad in Syrië, aan de Middellandsche Zee, 8 mijlen benoordw. Jeruzalem, bestond reeds ten tijde van Noach, naar men wil; zooveel is zeker, dat het eene stad is uit de hooge oudheid. Jonas ging hier scheep; de apostel Petrus wekte hier de weduwe Tabitba (Dorkas) uit de dooden op. Heidensche schrijvers laten het avontuur van Andromeda en Perseus te J. plaats grijpen. Door de Egyptenaren en door de Assyriërs werd J. herhaalde malen ingenomen en heroverd : door Judas Maccbaheus verbrand, door den romeinschen veldheer Cestius geslecht, en (weder opgebouwd) door Vespasianus verwoest. Door Constantijn den Groote lol een bisdom verheven viei J. in de 7e eeuw in handen van de Sarraceenen, doch werd hun in de 12e eeuw stormenderhand ontweldigd door de Kruisvaarders, die er een graafschap van maakten, dat aan Wouter (Gautier) van Brienne geschonken werd. Het was de voornaamste landingplaats voor de Kruisvaarders, doch ging 1268 voor de Christenen voor goed verloren: eerst werd het eene prooi der soedans van Egypte, aan wie het vervolgens ontrukt werd door de Turken. In 1799 nam Bonaparte, na een beleg van 4 dagen, de stad J. stormenderhand in, in weerwil van den weergaloos verwoeden tegenstand der belegerden; doch weldra openbaarde zich nu de pest in het fransche leger, hetgeen eene algeheele verslagenheid onder de troepen teweeg bracht, totdat Bonaparte met eigen hand de pestbuilen der lijders kwam bevoelen, om den moed zijner soldaten te verlevendigen, door hunne vrees voor besmetting te beschamen. In 1832 kwam J. in de macht van Mehemed Ali, aan wien het 1840 door de Engelschen, ten behoeve van Turkije, werd ontweldigd, nadat de stad in 1837 geteisterd en grootendeels vernield was door eene aardbeving, die aan ruim 13,000 inwoners liet leven kostte. Tegenwoordig heeft J. slechts 5000 inw., en is de haven van Jeruzalem.