Geographisch- historisch woordenboek

Servaas de Bruin, D. Noothoven van Goor (1869)

Gepubliceerd op 29-11-2021

Iberië

betekenis & definitie

lat. Iberia, twee landstreken:

1) in Azië;
2) in Europa.
1) Aziatisch L, tegenw. Imerethie, Georgië en een gedeelte van Sjirwan, landschap in het oude Azië, bezuiden den Caucasus, tusschen Colchis ten W., Albanië ten O., de Taoken ten Z., was ingedeeld bij de 17e en 18e sntrapién van het rijk der Perzen, en maakte later deel uit van het rijk van Alexander. Verwoest door Pompejus, doch na Augustus weder vrij geworden, stond I. toch meestentijds onder het protectoraat van Rome. Door Trajanus werd het ingelijfd bij het romeinsche rijk, doch na zijnen dood weder daarvan afgescheiden. De voornaamste volkeren van I. waren de Moschieken.de Sacaseniers, de Cambyseniers, de Ossareniérs, de Moteniers en de Sapiren. Zie PHARASMANES.
2) Europisch f., onder deze benaming verstond men aanvankelijk dat gedeelte van Hispania, dat besproeid wordt door den Ebro (Iberus), later het geheele schiereiland. Uit dien hoofde werden de bewoners van Hispania genoemd Iberiërs of Iberen, welken naam men terugvindt in dien der Celtiberen, der Cantabren, enz. Men onderstelt, dat de Iberen van Hispania de overblijfselen zijn van een groot volk, dat oudtijds verspreid was in Gallië (van waar het verdreven werd door de Geiten of Galis), doch dat oorspronkelijk herkomstig was uit de Caucasische landen, en wel uit het aziatische I. Naar deze onderstelling zouden de Iberen hunnen naam aan den Iberus gegeven, en dien niet aan die rivier ontleend hebben.

< >