geb. 806, behoorde tot een der aanzienlijkste familièn der Galliërs, ontving zijne opleiding in het klooster Sl.-Denis hij Parijs, werd 845 door Karel de.n Kale aangestêld als aartsbisschop van Reims, en was als primaat van Gallië een der eerste verdedigers van de privilegiën der GallieaanscheKerk tegen pausAdriaan II. Dit bracht hem te gelijk in hevige twisten met zijn eigen neef, insgelijks H, genaamd, bisschop van Laon, die de partij had gekozen van den paus tegen Karel den Kale.
De neef werd voor de conciliën van Verberie (869) en Atligny (870) gedaagd, en vervolgens bij dat van Douzy (871) veroordeeld en als bisschop afgezet. Daarna verdacht'van samenzwering tegen Karel den Kale, werd de neef H. in den kerker geworpen en op barbaarsche wijze van het gezicht beroofd ; 878 werd hij als bisschop van Laon hersteld, doch mocht dit niet lang overleven. De oom H. noodzaakte koning Lotharius II zijne verstoolene gemalin Theutberga (Thietberge) weder tot zich te nemen, en was een streng bestrijder van dwaalleeringen, o. a. van de predestinatieleer van Gottschalk. Bij den inval der Noormannen in zijne diocese vluchtte hij naar Epernay (882), waar hij reeds kort daarna stierf. De werken van den Reims’schen aartsbisschop H., het volledigst in 't licht gegeven door Jac. Sirmond (2 dln. Parijs 1645) zijn van gewicht als hoofdbron voor de geschiedenis van het Carolingische tijdvak.