bijgenaamd de Groote, of de Ascaloniet, koning der Joden, zoon van Antipater, den eersten minister van Hyrcanus, was te Ascalon geboren in 72 v. Chr., en werd eerst stadhouder van Galilea voor de Romeinen.
In de burger-oorlogen koos hij achtereenvolgend de partij van Cassius en van Antonius. Deze laatste deed hem door den senaat benoemen eerst tot tetrarch, vervolgens tot koning van Judea, in de plaats van Antigonus II, den laatsten uit de Asmonetsche dynastie (40 v. Chr.). Hij was genoodzaakt zich met geweid van wapenen in het bezit te stellen van zijn rijk, en deed zijne intrede in Jeruzalem eerst nadat hij die stad stormenderhand had ingenotnen (37 v. Chr.). Na den dood van Antonius wist hij de gunst te winnen van Octavins, die hem niet slechts zijnen troon liet behouden, maar zijn grondgebied nog aanmerkelijk vergrootte. Ten blijke van zijne erkentelijkheid stelde H. openbare vermakelijkheden in ter eere van üctavius, wijdde hem eenen tempel toe, en gaf den naam van Sebaste (dat hetzelfde beduidt als Augustus) aan de stad Saiuaria, die hij weder liet ophouwen. Kwaaddenkend en wreedaardig, liet H. zijne vrouw Mariamne, op wie hij afgodisch verliefd was geweest, ter dood brengen, zoo mede Alexander en Aristobulus (de twee zonen, die zij hem geschonken had), alsook zijn zoon Antipater (door hem verwekt bij zijne eerste vrouw Dons), en een aantalaanzienlijke personen, wier staatkundige bedoelingen hij wantrouwde. Vernomen hebbende, dat er een kind geboren was, dat bestemd zou zijn om koning over Judea te worden, gaf hij bevel, dat te Bethlehem alle beneden de twee jaren oud zijnde kinderen van het mannelijk geslacht ter dood gebracht moesten worden (Matth. 2: 16). Hij stierf een jaar na de geboorte van Jezus Christus. In weerwil van de vlekken, die op zijnen naam kleven, bezat H. ook vele deugden, die hem alleszins zijnen eernaam “de Groote" waardig maakten : door de hooge achting, waarin hij bij den keizer stond, en door zijne schitterende hofhouding verhoogde hij het aanzien der joodsche natie ; bij gelegenheid van eenen hongersnood, liet hij al zijn kostbaar zilverwerk verkoopen, om den nood zijner onderdanen te kunnen lenigen: en anno 19 v. Chr. liet hij den tempel weder opbouwen. Zijn rijk werd verdeeld ouder zijne zonen: zie de volgende artt.