prins van Pruisen, zoon van prins Wilhelm van Pruisen, geb. 29 Oct. 1811 te Berlijn, trad vroegtijdig de militaire loopbaan in, werd in 1839 als overste belast met het bevel over de brigade garde-artillerie en in 1840 tot generaal-majoor bevorderd. Vele reizen, 1826 in Holland, 1832 in Engeland en Schotland, 1834 en 1837 in Rusland, Turkije, Griekenland en op de Ionische eilanden droegen niet weinig bij tot zijne wetenschappelijke en praktische ontwikkeling.
Eene grootc zeereis deed hij in 1842 van Genua naar Brazilië, van waar hij belangrijke schatten voor de wetenschap medebragt. In Julij 1843 benoemde hem de koning tot eersten inspecteur-generaal over liet geilede wapen der pruisische artillerie, en 31 Maart 1846 tot luitenant-generaal. In 1848 werkte hij met zijnen raad, die door het frankforter voorloopige centraal bestuur was ingeroepen, krachtig mede tot het tot stand brengen van eene duitsche vloot, werd vervolgens door het rijksministerie benoemd tot voorzitter der bedoelde marinecommissie, en werd vervolgens opperbevelhebber over de geilede pruisische marine.