geb. 28 Aug. 1798 te lbensdorf bij Husum, eerst tolbeambte, vervolgens schilder, ging onder veel heen eu weer trekken 1828 als Griekenvriend naar Morea, diende na 1828 als soldaat te Warschau, en leidde ook na dien tijd een leven vol avonturen en strijden in Duitschland, Zwitserland, Engeland, Helgoland, Brazilië, NoordAmerika, Noorwegen, enz. Na, als lid van het te Londen gevestigde democratische Centraal-comité, 1854 eenigen tijd in hechtenis geweest te zijn te Hamburg, begaf hij zich naar Amerika, en keerde 1856 uit Rio-Jaueiro naar Europa terug.
Behalve Gedichten schreef hij eene menigte romans en andere geschriften, o. a.: zijne eigene levensbeschrijving onder den titel van Rhonghar Jarr (4 dln. Munchen 1825); Der Pofe(Baireuth 1831); Memoiren uber Polen (2 deelen Neurenberg 1831); Dolores (4 dln. Bazel 1858—59); enz.