een grieksche volksstam, vormde een der groote afdeelingen van het helleensche ras, en droeg den naam van E. naar Eolus (den kleinzoon van Deucalion), die de stamvader der E. was. Ze bewoonden eerst het noorden van Thessalië; vervolgens, zich van lieverlede verspreidende, drongen zij door tot in den Peloponnesus.
Van 1189 tot 1120 v. Chr. verlieten de E. Griekenland, en kwamen zich in het noordwestelijk gedeelte van Klein-Azië nederzetten, dat naar hen den naam ontving van Eolis. De tongval, die de E. spraken, week het minst af van de taal der oorspronkelijke bewoners; hij heeft ook veel overeenkomst met het Latijn, en verschilt slechts weinig van den dorischen tongval. In den eolischen tongval hebben geschreven Alceus, Sapho en Corinna; evenzoo ook Pindarus.