lat. Edamum
1) stad in de nederl. prov. Noord-Holland, nabij de Zuiderzee, en 4 uren gaans benoorden Amsterdam; 4700 inw.; beroemd is de Edamsche (of Edammerkaas. Vermoedelijk gesticht in het laatst der 12e eeuw, was E. reeds 1357 eene stad; in de twisten der Hoekschen en Kabeljauwschen werd E. 1426 door de Kenncmers ingenomen voor Jacoba van Beieren; 1475 sloot E. met Amsterdam en de westfriesche steden eene overeenkomst tot het uitrusten van schepen; in het Kaasen Broodspel, dat in het voorjaar van 1491 aanving, was ook E. betrokken: het moest deswege eene boete betalen (800 gouden Andriesguldens) aan hertog Alhrecht van Saksen, en de oproermakers aan hem uitleveren; 26 Juni 1572 stelde E. zich onder het gezag van prins Willem I van Oranje, die de stad versterkte, en haar 1574 bijzondere voorrechten verleende; in de kerkelijke beroerten, die in het begin der 17e eeuw ontstonden, hield de regeering van E. de zijde der Coutra-Remonstranten. Van felle branden leed E. omstr. Pinksteren 1587, 24 Febr. 1602 (door 't inslaan van den bliksem), 1643 en 1699. Als merkwaardigheden van E. vinden wij vermeld, dat daar 1633 geboren was Trijntje C. Keever, de grootste vrouw, die men ooit gezien heeft; zij was 97 rijnlandsche duim lang (2,537 nederl. ellen), dus slechts 2 rijnl. duim korter dan Gerrit Bastiaansz, van Lekkerkerk. In de Divisie-kronijk, eene oude hollandsche kronijk, leest men, dat omstr. de helft der 15e eeuw door melksters uit Edam eene meermin in de Purmer werd gevangen en opgebracht naar Edam, van waar men haar vervolgens overbracht naar Haarlem; door velen is deze historie met ernst verdedigd, doch zij geldt tegenw. voor eene fabel.
2) eiland in nederl. O. 1., bij de noordkust van Java, werd oudtijds Poeloe üamar, d. i. Harsboom-eilaud, genoemd.