Geographisch- historisch woordenboek

Servaas de Bruin, D. Noothoven van Goor (1869)

Gepubliceerd op 29-11-2021

Jacoba van Beieren

betekenis & definitie

1) gravin van Holland enz. (vandaar in duitsche en fransche boeken doorgaans Jacoba van Holland genaamd), was de eenige dochter van Willem VI, graaf van Holland, Zeeland, Friesland en Henegouwen, en van Margarela van Burgundie. Geboren 25 Juli 1401, werd J. reeds op haar zesde jaar verloofd aan hertog Jan van Touraine, tweeden zoon van koning Karel VI van Frankrijk, welk huwelijk op haar 14e jaar (1415) werd voltrokken.

Kort daarna overleed de oudere broeder van haren echtgenoot, die daardoor de vermoedelijke troonopvolger van Frankrijk werd; doch 4 April 1417 stierf hij te Compiegne, waar men hem vergif had toegediend om hem uit den weg te ruimen. Dus na een gelukkig huwelijk van slechts 2 jaren weduwe gebleven op 16-j. leeftijd, onderging zij kort daarna een nieuwen slag, doordien zij haren vader verloor, na wiens dood zij dadelijk als gravin van Henegouwen gehuldigd, en spoedig daarop ook als gravin van Holland en Zeeland erkend werd. Met hare optreding als zoodanig ontwaakten opnieuw de eenigen tijd gesluimerd hebbende twisten der Hoekschen en Kabeljauwschen. Eerstgenoemden trokken partij voor J., terwijl de laatstbedoelden als hunnen heer erkenden J.’s oom, Jan van Beieren, die reeds vergeefsche pogingen aangewend had om de hand zijner schoone, rijke nicht, over wie hij nu als voogd aangesteld werd; daar J. hem natuurlijk niet als zoodanig wilde erkennen, en overeenkomstig den wensch haars vaders in den echt trad met haren neef hertog Jan IV van Braband (1418), werd de binnenlandsche oorlog onvermijdelijk. Reeds in datzelfde jaar sloeg J. het beleg op voor Dordrecht, doch zag zich, na zware verliezen, 2 maanden later genoodzaakt dat beleg op te breken, terwijl haar kort daarna ook de stad Rotterdam door haren oom werd ontweldigd. Nu leende zij het oor aan de voorstellen tot eene schikking, die Febr. 1419 le Woudrichem tot stand kwam, waarop J. met haren echtgenoot naar Henegouwen vertrok, van welke afwezigheid haar heerschzuchtige oom Jan van Beieren gebruik maakte om zich, met verkrachting van de plechtig door hem bezworene overeenkomst van Woudrichem, meester te maken van de steden Leiden en Geertruidenberg. Reeds spoedig regeerde hij als oppermachtige over geheel Holland en Zeeland. In plaats van een krachtig beschermer van hare rechten te hebben in haren echtgenoot, werd J. meer en meer door diens slechte gedrag van hem vervreemd, zoodat zij reeds spoedig een verzoek naar Rome zond om de ontbinding van haar huwelijk te verkrijgen, en middelerwijl de wijk nam naar Engeland, waar zij zich onbedachtzaam in de armen wierp van Humphrey, hertog van Gloucester, met wien zij na hare echtscheiding in het huwelijk trad (1422), en die in het volgende jaar in Henegouwen landde met een hulpleger, waarmede hij Braband ging verwoesten, welks hertog (J.’s gescheiden gemaal) nu een verbond sloot met haren oom Jan van Reieren, het hoofd der Kabeljauwschen. Deze had bij zijnen dood (1425) zijne geüsurpeerde rechten op de drie graafschappen overgedragen aan hertog Filips van Burgundie, die zich nu mede in den strijd kwam mengen; toen hij echter, door Gloucester tot een tweegevecht uitgedaagd, die uitdaging aannam, werden de vijandelijkheden voorloopig gestaakt. Van dien wapenstilstand maakte Gloucester gebruik om naar Engeland terug te keeren, zijne gemalin J. te Bergen (Mons) in Henegouwen achterlatende, welke stad kort daarna door Filips van Burgundie belegerd en veroverd werd, waarop de ongelukkige J. gevankelijk naar Gent werd overgebracht, waar zij echter geheel overeenkomstig haren hoogen rang werd behandeld. Drie maanden later vond zij middel om uit Gent le ontsnappen naar Holland, waar zij door de steden Schoonhoven, Gouda en Oudewater dadelijk erkend werd als gravin, welk voorbeeld spoedig door verscheidene andere hollandsche steden gevolgd werd. Aan het hoofd van de partij der Hoekschen hervatte zij nu den oorlog tegen Filips van Burgundie, die de partij der Kabeljauwschen op zijne zijde had; doch in weerwil van den bijstand der engelsche vloot, haar door Gloucester te hulp gezonden, liepen de oorlogskansen haar eer tegen dan mede; en toen zij zich eindelijk ook aan haar lot overgelaten zag door Gloucester, wiens huwelijk in Engeland onwettig was verklaard, zag J. zich genoodzaakt met Filips van Burgundie tot een voor haar zeer onvoordeelig vergelijk te komen (29 Juni 1428), waarbij haar de bloote titel van gravin zonder eenige regeermacht werd gelaten, met een zeker jaargeld, terwijl zij zich tevens daarbij moest verbinden geen nieuw huwelijk te zullen aangaan dan met toestemming van hertog Filips. Niettemin verliefde zij op den edelen Frank van Borseleu, en trad Juli 1433 heimelijk met hem in den echt (zie BORSSELEN). Toen dit mtlekte werd hij op last van hertog Filips in stilte gevangen genomen en naar het kasteel van Rupelmonde in Vlaanderen vervoerd; doch J., die door den rijkdom van Van Borsselen ruim van geld was voorzien, bracht nu ijlings met behulp van haren aanhang eene duchtige vloot bijeen, waarmede zij persoonlijk de Schelde opvoer tot Rupelmonde, om haren echtvriend, zoo mogelijk, te bevrijden. Eer het echter tot gewelddadigheden kwam, trof zij met hertog Filips eene nieuwe schikking, waarbij zij thans formeel ten zijnen behoeve afstand deed van Henegouwen, Holland, Zeeland en Friesland, en zelfs van den titel van gravin. Het huwelijk van J. met Frank van Borsseien werd nu met goedkeuring van hertog Filips in het openhaar voltrokken te St.-Maartensdijk op het eiland Tholen. Slechts drie jaren mocht zij in dit haar vierde huwelijk gelukkig zijn, daar zij reeds 2 Oct. 1 456 op het slot Tellingen bij Sassenheim stierf, waarna haar lijk naar 's-Gravenhage vervoerd en daar in het graf van hertog Albrecht van Beieren inde hofkapel werd bijgezet.2) dochter van markgraaf Philibert van Raden-Baden, en Mechtildis van Beieren, geb. 16 Jan. 1558, trad 16 Juni 1585 in den echt met Johan Wilhelm, die zijnen vader Wilhelm IV als hertog van Gulik opvolgde in 4 592. Deze Jacoba leidde zulk een losbandig leven, dat zij 1595 deswege door de landssteuden bij den keizer aangeklaagd werd. Men vond haar in Sept. 1597 dood in haar bed, blijkbaar gewurgd.