een der 24 volksstammen, die, volgens de opgave van Julius Cesar, in de Nederlanden woonden. Het grootste gedeelte van hun land lag tusschcn de Maas en den Rijn.
Een klein gedeelte der E. woonde aan de overzijde der Maas, welke streek later tot Luikerland behoord heeft. Zij grensden ten noorden aan de Menapiërs, ten westen aan de Aduatiken, die hen van de Nerviërs scheidden ; ten zuiden aan de Condrusen en Segniërs, waardoor ze van de Treviren gescheiden waren. Het land der E. besloeg dus de tegenw. belgische provinciën Luik en Limburg, het hertogdom Limburg, een gedeelte van de pruis. Rijnprovincie, en waarschijnlijk ook den oostelijken zoom der tegenw. belg. prov. Antwerpen. Ten tijde van Cesar stonden de E. onder twee koningen, nl. Ambiorix en Cativulcus. Toen eerstgenoemde op verraderlijke wijze vijf romeinsche cohorten in eene hinderlaag gelokt en omgebracht had, werden de E. uitgeroeid door Cesar, die daarna de Tongeren in hun land vestigde.