lat. Dori, Dores, of Dorienses, waren een der vier helleensche hoofdstammen, en droegen hunnen naam naar Dorus, eenen zoon van Hellen, van wien ze echter niet afstamden, want ze bestonden reeds onder Deucalion (1635 v.
Chr) en woonden toen aan den voet van den (Eta. Onder Dorus (1560 v. Chr.) vindt men hen in Hestiêotis, waar ze verontrust werden door de Lapithen, van de aanrandingen van welk volk ze verlost werden door Hercules, die echter het beding maakte, dat de D. hem een derde gedeelte van hun land moesten afstaan. Later, zegt men, ontweldigden de Cadmeers geheel Hestiéotis aan de D., die zich toen nederzetteden rondom den Pindus, en daar den naam aannamen van Macedonen. Maar reeds spoedig verlieten zij die landstreek, om zich met de Maliërs van Thrachis te gaan vestigen in Dryopis, dat toen den naam aannam van Doris. Eene eeuw later, in vcreeniging met de Thesproten van Thessalië en met de Heracliden,onderwierpen zij bijna geheel Hemonia, en ontweldigden dat aan de Eoliërs, doch zonder het voor zich zeiven te behouden; daarna, enkel dooide Heracliden bijgestaan, onder Cleodeus en Aristomachus, tastten zij tweemaal, doch te vergeefs, den Peloponnesus aan. In 1190 v. Chr. eindelijk, en 120 jaren na den dood van Hercules, namen de D., voortaan saamgesmolten met de Heracliden en geholpen door de Etoliërs, den Peloponnesus in bezit (op Arcadia na); zij behielden Argos, Laconia en Messeniê voor zich; Elis kwam in het bezit der Etoliërs. Het aan de loniërs ontweldigde Egialea bleef niet in handen der veroveraars, maar ontving nieuwe bewoners, nl. de Acheërs. Later maakten de I). zich ook van Megara en van het eiland Creta meester. Eindelijk zonden zij, even als al de grieksche volkeren, volkplantingen naar veraf gelegene plaatsen; de voornaamste volkplantingen der D. zijn: Cos, Rhodus, Halicarnassus, in Klein-Azié, welks zuidwestelijk gedeelte naar hen den naam van Doris aannam (zie DORIS); wijders Byzantium, Corcyra, Syraouse, Tareuturn, Heraclea in Italië, enz. De dorischc overweldiging zette de beschaving in Griekenland twee eeuwen achteruit, en opende een (om het eens zoo te noemen, middeleeuwse!)) tijdperk van vijf of zes eeuwen. Ten onrechte verwart men somwijlen de D. met de Hellenen. De D. zij11 het laatst van allen in Zuid-Griekenland gekomen; zij hebben niet de Pelasgen verdreven, maar wel andere Hellenen, loniërs, Acheërs, Eoliërs; en ten allen tijde is er tusschen hen en al die volksstammen een kennelijk onderscheid blijven bestaan, zoowel in het volkskarakter, als in regeeringsvorm, wetten en tongval. De Peloponnezische oorlog was eigenlijk niets anders dan een oorlog tusschen Doriërs en loniërs.