Geographisch- historisch woordenboek

Servaas de Bruin, D. Noothoven van Goor (1869)

Gepubliceerd op 21-10-2021

Dirk (holland)

betekenis & definitie

zeven graven van Holland, nl.:

I, zoon van den frieschen graaf Gerolf, werd door Karel den Eenvoudige bij open giftbrief 15 Junij 922 als leenroerig graaf der door zijn vader bezetene leengoederen in Holland bevestigd; hij voerde oorlog tegen de Denen en Friezen ; hij had eene italiaansche vrouw, die met hem begraven ligt te Egmond.

II, zoon en opvolger van den vorige, werd op vergevorderden leeftijd door Ottö III met nog meer aanzienlijke ieenen begiftigd (985) en stierf drie of vier jaren daarna.

III, kleinzoon van den vorige, kwam 998, toen zijn vader, graaf Aernout, in den strijd tegen de Westfriezen was gesneuveld, aan het bewind, onder voogdij van zijne moeder Luitgard, die met behulp van haren schoonbroeder, keizer Hendrik II, de weerspannige Friezen tot onderwerping bragt. Door dezen D. werd omstr. 1015 de stad Dordrecht gesticht; hij deed eene bedevaart naar Jeruzalem, van waar hij 1034 terugkeerde, en stierf 27 Mei 1039.

IV, zoon en opvolger van den vorige, had aanhoudend twisten met de bisschoppen van Utrecht, Luik en Keulen en met den duitschen keizer Hendrik III. Op een steekspel te Luik (1048) had hij het ongeluk den broeder van den aartsbisschop van Keulen doodelijk te kwetsen, waarop men hem en de zijnen dadelijk verwoed te lijf viel; twee zijner bastaardbroeders werden daarbij omgebragt; hij zelf redde zich met levensgevaar door de viugt, en liet nn in Holland al de luiksche en keulsche schepen verbranden. Hierover in oorlog geraakt, werd hem door verraad de stad Dordrecht ontweldigd ; doch graaf D. wist des nachts met eene voldoende krijgsmagt in de stad te komen, en joeg den vijand er weder uit; den volgenden dag echter werd hij door een Keulenaar, die zich in zeker huis schuil [bad gehouden, met een vergiftigden pijl derwijze gewond, dat hij drie dagen later daaraan stierf (14 Jan. 1049); de straat, waar dat huis stond, heet nog de Gravenstraat.

V, zoon van graaf Floris I, aanvaardde bij zijns vaders dood het bewind onder voogdij zijner moeder, Geertruid van Saksen, die 1063 hertrouwde met Robbert de Fries; deze droeg bij D.’s meerderjarigheid de regering aan hem over. D.’s eerste krijgsbedrijf was de bestorming en vermeestering van het slot IJsselmonde, waar Koenraad, bisschop van Utrecht, zich ophield. Hij regeerde overigens vreedzaam en verstandig, en was algemeen bemind bij zijn volk; hij stierf 17 Mei 1091.—1

VI, zoon van graaf Floris II, dien hij onder voogdij van zijne moeder, Petronella van Saksen, opvolgde. In 1132 meerderjarig geworden, had hij dadelijk de wederspannige Westfriezen te beoorlogen; daarop ondernam hij H 39 eene bedevaart naar het Heilige Land; vervolgens geraakte hij 1143 in oorlog met den utrechtschen bisschop Herbert. Hij belegerde Utrecht en meende de stad stormenderhand in te nemen, toen bisschop Herbert ongewapend de stad uittoog aan het hoofd der geestelijkheid om den kerkeban tegen D. uit te spreken. Hierop niet gesteld zijnde, smeekte graaf D., blootshoofds en barrevoets, om vergiffenis aan den bisschop, en brak het beleg op. Hij stierf 5 Aug. 1157.

VII, oudste zoon van graaf Floris III en Ada van Schotland, volgde H90 zijnen vader op, die in het Oosten overleden was. Terwijl D. de Vlamingen beoorloogde, kwam zijn broeder Willem (1194) legen hem in opstand met de Drecbter Friezen; doch deze werden door ü.’s dappere gemalin Adelheide verslagen bij Alkmaar, en daarna tusschen de beide broeders eene verzoening bewerkt door hunne moeder Ada. Na den dood van den bisschop van Utrecht verklaarde graaf D. den nieuwen bisschop, Dirk van der Aare, den oorlog, doch werd 1202 bij Heusden door den vijand overrompeld en gevangen genomen. Tegen een grooten losprijs op vernederende voorwaarden aan zijne vrijheid teruggegeven, stierf D. te Dordrecht 4 Nov. 1203.

< >