(vrijheer van Cotignola), geb. 1808 te Hamburg, nam eerst deel aan den griekschen vrijheidsoorlog, nam 1835 dienst bij het engelsche vreemden-legioen, waarbij hij tot 1838 in Spanje diende en opklom tot chef van den grooten staf bij het armee-korps van Canlabrië. In 1840 ging hij in dienst van Turkije over, en hielp IbrahimPacha uit Syrië verdrijven.
Van 1841 tot 1848 aan het ministerie van oorlog te Constanlinopel toegevoegd, keèrde hij bij de uitbarsting van de revolutie (Maart 1848) naar Duitschland terug, en werd in Mei 1849 rijksminister van buitenlandsche zaten en marine. Toen het rijksministerie ontbonden werd koos J. (Dec. 1849) het ambtelooze leven; veelal was hij op reis, doch woonde anders te Frankfort aan den Main. Van zijne geschriften verdient melding Der Syrische Krieg (Frankf. 1856).
