Geographisch- historisch woordenboek

Servaas de Bruin, D. Noothoven van Goor (1869)

Gepubliceerd op 21-10-2021

Amsterdam (hoofdstad)

betekenis & definitie

hoofdstad van het koningrijk der Nederlanden en een der voornaamste koopsteden van de wereld, aan het IJ. De stad is meerendeels op ingeheid paalwerk gebouwd, op 90 door de rivier den Amstel gevormde eilandjes, en met hare vele grachten en schier ontelbare bruggen wordt zij te regt het Venetië van noordelijk Europa genoemd.

Behalve eene menigte kerken, verdient onder de openbare gebouwen in de allereerste plaats vermelding, het voormalige stadhuis, in 1808 door koning Lodewijk tot koninklijk paleis verheven, en na het herstel van Nederlands onafhankelijkheid die bestemming behouden hebbende, daar de koning en de vorstelijke familie, wier residentie te 's Gravenhage is gevestigd, op het paleis te A. verblijf houden telkens wanneer zij de hoofdstad des rijks met een bezoek vereeren. Dit meesterstuk van bouwkunde, rustende op 13,659 ingeheide palen, heeft eene breedte van 63 nederl. ellen bij eene lengte van 80 nederl. el en eene hoogte van 33 nederl. el, en prijkt met eenen ronden, 93 nederl. ellen hoogen toren. Het is ontworpen door en gebouwd onder de leiding van de bouwmeesters Jacob van Campen en Daniël Stalpert (van 1648 tol 1655), terwijl de uilstekendste kunstenaars der 17e eeuw het hunne hebben bijgedragen tot de inwendige versiering van bet gebouw; de prachtvolle Troonzaal, in welke de koningen der Nederlanden gekroond worden of ingehuldigd, wordt algemeen geroemd als de schoonste in geheel Europa; ook de indrukwekkende Groote zaal (34 ellen lang, bij 15,6 el breedte en 28 el hoogte), dienende om er bals of groote partijen te geven, mag niet stilzwijgend voorbij worden gegaan. Het paleis beeft in October 1762 en in 1806 gevaar geloopen door brand vernield te worden, doch beide de keeren mogt men erin slagen de vlammen nog in tijds meester te worden, om de ramp van zulk eene vernieling af te wenden. Onder de overige openbare gebouwen verdienen melding het tot stadhuis ingerigte vroegere Prinsenhof; het schoone Trippenhuis, waarin het museum; wijders de beurs, de koornbeurs, het oostindische huis, de landswerf, het tentoonstellingsgebouw voor voortbrengselen van volksvlijt, de Nieuwe kerk (vroeger Catharina-kerk genaamd) met een prachtigen preekstoel en de graftomben van de Ruyter, van Galen en Vondel, zoomede de Oude kerk (vroeger Nicolaas-kerk geheeten) met de gedenkteekenen der zeehelden Heemskerk, van der Zaan, Sweerts en van der Hulst; buitendien bezitten de Gereformeerden nog 8, dus in het geheel 10 kerken; de Roomsch-katholieken hebben er in het geheel 18 ; terwijl er nog verscheidene kerkgebouwen meer in gebruik zijn voor de godsdienst-oefeningen van verschillende andere gezindten. Wijders verdient hier ook melding de zoogenaamde Hooge Sluis, of Amstelbrug, hebbende 181 ellen lengte bij eene breedte van 20 ellen, en rustende vóór 1822 op 35 overwelfde bogen, van welke echter in genoemd jaar de twee middelste weggebroken en vervangen zijn door eene dubbele valbrug, om groote schepen met staanden mast te kunnen doorlaten. Rijk is A. aan velerhande belangrijke en nuttige inrigtingen, van welke wij de navolgende zullen noemen: de Nederlandsche Bank, de Nederlandsche Handelmaatschappij, het collegie Zeemanshoop, de Koninklijke akademie van Beeldende kunsten; het genootschap Felix Meritis; de 1784 opgerigte ,,Maatschappij tot nut van 't Algemeen”; het genootschap Doctrina et amicitia; het grootsche Leesmuseum ; het kabinet van natuurlijke historie; de schilderijën-zaal;de botanische tuin of Hortus Botanicus, doorgaans kortweg Hortus genaamd; de zoologische tuin, wegens hare kenspreuk, ,,Natura Artis Magistra”, in de wandeling zeer onjuist Artis genoemd; het beroemde Atheneum illustre; de school voor de zeevaart; het Blinden-instituut; enz. Uit den aard van zijne ligging is A., uit een krijgskundig oogpunt beschouwd, sterk,doordien het omliggende land door middel van verscheidene sluizen gemakkelijk onder water gezet en alzoo de nadering bemoeijelijkt kan worden. Maar evenzeer uit den aard van zijne moerassige ligging heeft A., meer dan eenige andere stad in ons land, steeds gebrek gehad aan goed drinkwater, waarin door de zoogenaamde waterschuiten voorzien werd, die het boven Weesp uit de Vecht haalden, zoomede door den aanvoer van pompwater uit Utrecht. Sedert 1837 is men begonnen te A. putboringen te beproeven, die wel geen bepaald nadeelig resultaat opleverden, maar toch geen genoegzaam gunstigen uitslag om de stad voortdurend van het noodige drinkwater te kunnen voorzien. Om intusschen aan dat inderdaad groote bezwaar te gemoet te komen , vormde zich omstreeks 1850 eene maatschappij met het doel, om wellen te boren in de duinen tusschen Zandvoort en Haarlem, en dat water door middel van leibuizen naar A. te voeren. Die onderneming is met den besten uitslag bekroond, en de aanvankelijk door kwaadwilligen zeer gehekelde en bestredene Duinwaterleiding is in waarheid eene weldaad voor A. geworden, daar ieder huis van eenige beteekenis tegenwoordig van dat water voorzien is. In 1829 zijn te A. aan den IJkanttwee havens aangelegd: de eene, het Oosterdok genaamd, is omringd door eenen dijk, die tegen den Diemerdijk bij Zeeburg aanvangt, de eilanden Oostenburg, Wittenburg en Kattenburg, alsmede het dok der Marine in zich sluit, en aan de Kraansluis eindigt, in het geheel eene lengte van circa 4600 ellen beslaande. De andere haven, het Westerdok genaamd, ligt omvat door een circa 2100 ellen langen dijk, aanvangende tegen den sparendamschen zeedijk, in zich sluitende het Bikkers-eiland, het Prinsen-eiland en het Realeneiland, en eindigende aan de Nieuwe Haarlemmersluis. Achter de Oosterhaven is tevens een voortreffelijk entrepot-dok aangelegd; doch voor den ingang der haven bevindt zich eene zandbank (het Pampus), waardoor de koopvaardijschepen van veel diepgang vroeger genoodzaakt waren, hunne lading over te laden in zoogenaamde kameelen of ligterschepen, hetgeen een groot bezwaar opleverde voor den handelstand. Hieraan en aan de moeijelijkheid, om bij tegenwind in- en uit te loopen langs de Zuiderzee, is door den aanleg van het Groote Noordhollandsche kanaal (begonnen 1819, voltooid 1825, en reeds in November 1824 voor de scheepvaart opengesteld) te gemoet gekomen, welk kanaal 14 uren gaans lang is, en bevaarbaar voor de grootste schepen. Niettemin bleek het in de laatste jaren meer en meer, dat ook dit kanaal niet genoegzaam voorziet in de behoefte, om Amsterdam in staat te stellen zich op zijne plaats als een van de eerste koopsteden der wereld waardiglijk te handhaven; vooral het naijverige Rotterdam, dat sedert omstreeks de helft der 19e eeuw eene verbazende vlugt neemt in de ontwikkeling van zijn handelsverkeer en een gevaarlijke mededinger voor A. is geworden, dreigde door zijne meer gunstige ligging een groot deel van Nederlands handelsbeweging tot zich te trekken ten koste van A.; de geheele handelstand van A. en ieder onbevooroordeelde zag en besefte dat, en lang en luide riep men om het eenige redmiddel, waardoor die slag kon worden afgewend, namelijk de vergunning van Regeringswege, om eene betere en kortere gemeenschap van A. met de zee in het leven te roepen, door de doorgraving van Holland op zijn smalst. Rotterdam bleef de pogingen van A., om dien nieuwen waterweg te verkrijgen niet laauw en lijdelijk aanzien, maar drong ook van zijnen kant bij het Gouvernement aan op de vergunning, om zijne eigene gemeenschap met de zee door het aanleggen van een nog beteren waterweg tot den hoogsten graad van doelmatigheid te brengen. Nadat die pogingen gedurende eenige jaren bij de hooge Regering geen gunstig onthaal vonden, werd de zaak in 1863, tijdens de groote Thorbecke ten tweeden male aan het hoofd van het ministerie stond, als wetsvoordragt in 's lands vergaderzaal gebragt en bepleit, en èn in de Tweede èn in de Eerste kamer werden de beide wetsontwerpen aangenomen. De koning, die de aanneming van deze ontwerpen door de wetgevende magt te regt beschouwde als een der schoonste overwinningen door zijnen bekwamen minister op de oppositie behaald, en tevens als eene overwinning, die voor geheel Nederland van heilrijke gevolgen zou worden, de koning haastte zich de aangenomene ontwerpen te bekrachtigen en tot wet te verhellen 24 Januarij 1863, en liet op buitengewone en het hollandsch hart goeddoende wijze blijken van zijne hooge belangstelling in deze twee grootsche ontwerpen het eene zulk een rijk verschiet openende voor Rotterdam, het andere niets meer of minder voor Amsterdam dan de gunstige oplossing van eene levensvraag. En met dat al bleek het al spoedig, dat de geestdrift te A., om door geldelijke deelneming mede te werken tot de uitvoering van de concessie ter doorgraving van Holland op zijn smalst, geenszins beantwoordde aan de verwachting, die ieder daarvan had gekoesterd. De uitgeschrevene leening van achttien millioen guldens werd op verre na niet volgeteekend, in weerwil van de onbekrompene wijze waarop koning Willem III, door persoonlijke deelneming, zelf een navolgenswaardig voorbeeld gaf. He Amsterdammers betoonden over het algemeen eene laauwheid in deze zaak, die voor ieder onbevangen oordeel onverklaarbaar was. Doch wilden partikulieren geen geld genoeg bijdragen voor deze zoo hoogst nuttige, en zelfs als geldspeculatie voor de inschrijvers bepaald voordeelige leening, de gemeenteraad van A. nam zich de zaak ter harte, en in de vergadering van 4 Junij 1863 werd de voordragt behandeld aangaande eene te sluiten leening van 16 millioen, in hoofdzaak hierop nederkomende of van wege de stad voor de nog ontbrekende 10 millioen in de kanaal-leening zou worden deelgenomen; na eene levendige beraadslaging werd dit voorstel met 21 tegen 13 stemmen verworpen; en op het oogenblik waarop wij dit schrijven ligt het nog in het onzekere of de aan Amsterdam verleende concessie, waarop het gedurende zoo velej aren heeft aangedrongen, der stad tot nut gedijen, dan wel als een ijdel droombeeld in rook vervliegen zal. Sedert jaren worden ook bij het gemeentebestuur van A. pogingen aangewend (onder anderen door den aannemer J. Halman), om de stad uit te bouwen aan de overzijde van het IJ; tegen de toestemming en medewerking tot zoodanig plan schijnen tot dusverre onoverkomelijke bezwaren bij den stedelijken raad te hebben beslaan, die echter—wij willen het hopen vroeg of laat geheel uit den weg geruimd zullen worden; want wij aarzelen niet hier als onze overtuiging neer te schrijven, dat, zoo eenmaal uitvoering wordt gegeven aan de twee hierboven bedoelde belangrijke ondernemingen, de stad A.eene toekomst te gemoet gaat,die haar in grootheid en rijkdom tot eene waardige mededingster zal verheffen van het reusachtige Londen. Viermaal is A. vergroot, namelijk in 1585, 1592, 1612 en 1658. Op dit oogenblik (1863) beslaat A. eenen omtrek van ruim 760 bunders, en heeft volgens de jongste telling eene bevolking van omstreeks 250,000 zielen. Het tijdstip, waarop A. ontstaan is, kan niet met zekerheid worden bepaald; intusschen is zóóveel bewezen, dat het in het begin der 13e eeuw nog slechts een visschersdorp was, onderhoorig aan de Heeren van Amstel, dat het zich toen evenwel reeds spoedig ontwikkelde tot een stadje, vervolgens aan de graven van Holland kwam en derwijze toenam in bloei, dat het in het begin der l6e eeuw voor de voornaamste koopstad van ons land gold. Nadat de handel van A. ten gevolge van den oorlog met Engeland in de 17e eeuw aanmerkelijk was afgenomen, nam die in den loop der 18e eeuw weder eene veel hoogere vlugt dan ooit te voren, zoodat A. al spoedig in rijkdom en in veelomvattendheid van handelsbeweging de eerste werd in de rij van al de koopsteden van Europa. De omwenteling van 1795 deed den luister van A. eenigzins tanen, en de gedwongene vereeniging van de Nederlanden met Frankrijk bragt natuurlijkerwijze aan den koophandel en het algemeen vertier eenen gevoeligen stoot toe, waarvan A. zich echter sedert 1813 al spoedig hersteld heeft, ofschoon het niet te ontkennen valt, dat A., in de ontwikkeling van zijne grootheid, geen gelijken tred heeft gehouden met de ontwikkeling die, naar evenredigheid, in de groote koopsteden van andere landen, en zelfs hier en daar in ons land, wordt waargenomen. Dit neemt intusschen niet weg dat A. nog altijd overwaardig is te worden medegeteld onder de eerste steden der aarde, en dat het spreekwoord ,,er is maar één Amsterdam” nog steeds in ons land als een waar-woord mag worden beschouwd, hetgeen het ook ontegenzeggelijk blijven zal, wanneer eenmaal de hierboven besprokene doorgraving van Holland op zijn smalst, en de uitlegging van dc stad aan gene zijde van het IJ, niet meer onder dc vrome wenschen, maar tot het gebied der werkelijkheid behooren.

Natuurlijk is het, dat zulk eene groote en aanzienlijke stad, die als het ware het hart, de ziel van Nederland is, in onze geschiedenis eene belangrijke plaats inneemt. Hoezeer ook door eene voorliefde voor A. bezield, die wij als onpartijdig schrijver moesten, maar niet geheel kunnen ter zijde zetten, zoodat wij aan dit artikel eene grootere plaats inruimen dan het bestek van ons werk eigentlijk gedoogt, zijn wij gedwongen ons in het historische gedeelte slechts tot de voornaamste punten te bepalen. In de 14e en 15e eeuw, toen ons land verscheurd werd door de rampzalige twisten der Hoekschen en Kabeljaauwschen hield A. het met laatstgenoemde partij, ofschoon er de andere partij nu en dan bovendreef, zoodat de regering herhaalde malen verwisselde, en nu eens de Kabeljaauwschen dan weer de Hoekschen afgezet en uit de stad verdreven werden.

Ook de Kerkhervorming bleef natuurlijk niet zonder invloed op de rust van Amsterdam. Na reeds lang in veler gemoederen veld te hebben gewonnen, kwam de Hervorming in A. het eerst aan het roeren,toen in 1533 van hooger hand verboden werd het Nieuwe Testament te drukken, naar de vertaling van Luther. De zaak der Hervorming werd intusschen zeer benadeeld door het oproerig en uitzinnig gedrag der Wederdoopers (zie dat woord), die in 1534 eenen aanslag waagden, om zich meester te maken van de stad; eene bende van die lieden vertoonde zich op klaarlichten dag spiernaakt, en ieder met een ontbloot zwaard in de hand, op de straat en doorkruiste de stad, wel zonder iemand kwaad te doen, maar met liet kennelijk doel om de stad in opschudding te brengen; deze Zwaardloopers werden echter door de schutterij ontwapend en in verzekerde bewaring gebragt, om hunne welverdiende straf te ontvangen. In weerwil van de maatregelen, die vervolgens genomen werden om dergelijke tooneelen te voorkomen en de woelingen der Wederdoopers te onderdrukken, hielden ze toch nog heimelijk bijeenkomsten, waarin ze door hunnen zoogenaamden bisschop Jacob van Campen tot allerlei buitensporigheden werden aangezet, totdat eindelijk den 11 Februarij 1535 de eerste vertooning plaats had van de Naaktloopers, die als krankzinnigen door de stad liepen , moedernaakt, onder het aankeffen van een ijselijk gehuil en geschreeuw: ,,Wee, wee, wee! de wrake Gods! de wrake Gods!"

Door de komst van Jan van Geelen (Zie GEELEN, Jan van) werd de razernij van die uitzinnigen nog aangewakkerd; en des avonds van 10 Mei 1535 waagden zij eenen stouten aanslag, om de stad te vermeesteren; zij hadden reeds het stadhuis overrompeld eer iemand er de lucht van kreeg: doch spoedig werden ze daar (11 Mei) zoo duchtig bestookt, dat de meesten hun waagstuk reeds dadelijk met den dood bekochten en de overigen naar verdienste gestraft werden. De zaak der Hervorming zelve werd lang door de regering van A. tegengehouden. Doch toen A. na de Pacificatie van Gent weigerachtig bleef tot de Staatschen toe te treden, werd het door eene goede krijgsmagt, onder bevel van Sonoi, ingesloten, zoo streng, dat er al spoedig nood begon te heerschen, en de stad zich den 8 Februarij 1578 onderwierp. Daarmede won ook de zaak der Hervorming veld; doch de onverdraagzaamheid was er nog niet mede geëindigd, en eerst in Mei van dat jaar deden de Hervormden eenen stouten aanslag, die met een goed gevolg werd bekroond. De oude regering en de roomsche priesters werden met geweld uit de stad gebragt, eene nieuwe stedelijke regering werd (28 Mei) gekozen, de beelden werden uit de kerken verwijderd, veel werd er door het graauw vernield, doch eindelijk keerde de rust weder, en de Hervorming had nu te A. gewonnen spel.

In de geschillen tusschen de Remonstranten en Contra-Remonstranten hield A. de zijde van laatstgenoemden, en verzette zich sedert 1612 met alle kracht tegen het houden van de Nationale Synode op den voorgestelden voet. In 1617 kwam het er tot dadelijkheden; in een huis op Dwarsboomsloot, waar de Remonstranten godsdienst-oefening hielden, werden zij door het gespuis uiteengedreven,en alles werd vernield; des zondags daaraanvolgend werd een huis op den Singel bij de Bergstraat leeggeplunderd door het graauw, omdat men vermoedde, dat daar gepreekt zou worden. En toen de leerstellingen der Remonstranten door de Nationale Synode veroordeeld waren, werd in A. een scherp plakkaat tegen hen uitgevaardigd en stonden zij er aan veel vervolging bloot, die echter al spoedig verflaauwde door de hervatting van den oorlog tegen Spanje na afloop van het twaalfjarig bestand.

De hervatting van dien oorlog gaf tevens aanleiding tot de oprigting van de Westindische Compagnie (zie dat artikel),nadat de later zoo beroemd gewordene Oostindische Compagnie (zie dat art.) reeds een twintigtal jaren vroeger te A. was opgerigt.

Werkten die beide Compagniën (voornamelijk laatstgenoemde) krachtdadig ter bevordering van A.’s bloei en grootheid, in 1720 leed de beurs te A. gevoelig door den beruchten windhandel van John Law, waaraan niet alleen kooplieden, maar zelfs ambachtslieden en voornamelijk de Joden deelnamen, en waarvan honderden bij honderden het slagtoffer werden. In 1758 ondervond A.'s koophandel op nieuw gevoelige verliezen door de zeerooverijën der Engelschen, die een aantal onzer koopvaardijschepen prijs maakten en voor goeden buit verklaarden. En 1762 hadden zeevaart en handel nogmaals veel te lijden, zoo door de spaansche en fransche kapers en door de barbarijsche zeeroovers, als inzonderheid door de voortdurende gewelddadigheden der Engeischen, die zich niet ontzagen zelfs de onder convooi varende koopvaardijschepen aan te tasten, waardoor de koophandel zeer gestremd werd en nagenoeg geheel stilstond. De 1763 tusschen Frankrijk, Engeland en Spanje gesloten wordende vrede bragt, na zeven jaren van .kwijning, wel is waar eenige verademing in den handel aan; doch in den zomer van dat jaar deden zich van dien kwijnenden toestand de treurige gevolgen gevoelen, en meer dan 10 geachte firmaas waren genoodzaakt hunne betalingen te staken. Het eene bankroet sleepte het andere na zich, totdat in 1772 de val van een der grootste kantoren eenen nasleep van onberekenbare rampen deed voorzien, die echter door eenen wijzen maatregel van het stedelijk bestuur werden afgewend. Twee millioen guldens werden uit de stedelijke kas genomen, om voorschotten te verstrekken aan wankelend staande, doch overigens geachte firmaas, die zich daardoor staande hielden; en reeds het volgende jaar begon de handel te herleven. Doch toen de oorlog van Engeland tegen zijne in opstand gekoraene amerikaansche koloniën was uitgebroken en Frankrijk daarin partij koos tegen Engeland, had A’s koopvaardijvloot al weder veel te lijden van de engelsche kapers; zoo werd in 1779 eene geheele vloot, met het daarbij behoorend konvooi onder bevel van den schout-bij-nacht, graaf van Bylandt, door den engelschen vlootvoogd Fielding, met schending van het volkenregt, in Engeland opgebragt; en in den oorlog, die 23 December 1780 uitbrak en met den vrede van 10 Junij 1784 eindigde, waren de vele verliezen, die de amsterdamsche koopvaardijvloot leed, nog veel gevoeliger.

Eene zelfde ramp als in 1763 trof A. in 1848, toen de staatkundige beroeringen in verscheidene landen van Europa haren weerstuit ook te A. deden voelen, en eene menigte kantoren hunne betalingen moesten staken.

Die beroeringen van 1848 bragten ook eene kleine naaperij in A. te weeg; een hoop gespuis wierp hier en daar de glazen in, doch in een paar uren tijds was het oproer gedempt, en werd de rust niet meer verstoord.

Niet zoo gemakkelijk werden vroegere oproeren in A. bedwongen; althans juist honderd jaren vroeger ging het er erger toe. Doch eerst een woord over 1747, toen de beruchte porseleinkooper Daniël Raap met eenige volgelingen in eene petitie bij de vroedschap der stad aandrong op wijzigingen in het begeven van ambten, waarbij behendiglijk voorop werd gesteld, dat het Stadhouder-Kapiteinen Admiraal-Generaalschap erfelijk mogt worden verklaard in de mannelijke en vrouwelijke linie van Zijne Hoogheid den Prins van Oranje; het gevolg van deze handeling was, dat het gespuis onder het aanheffen van den kreet ,,Oranje boven!” het stadhuis bestormde, en daar allerlei baldadigheden pleegde, totdat de tegenwoordigheid van geest en het doortastend beleid van Abraham Scherenberg, kapitein der burgerij, die met 15 of 16 man van zijne compagnie het stadhuis binnendrong en een vertoon maakte alsof hij met eenige honderden manschappen aanrukte, het gespuis in allerijl de vlugt deed nemen. Kort daarna werd er werkelijk eenige wijziging gebragt in de begeving van ambten, en eenige dagen later had de stemming voor het Erfstadhouderschap plaats, zoodat door een en ander aan de muitzucht alle voorwendsel, vooreerst althans, was benomen. Doch reeds in het volgende jaar 1748 werd de geest van oproer op nieuw aangehitst door de tijding van het afschaffen der pachten in Friesland; dadelijk werden de gemoederen in beweging gezet door de verspreiding van briefjes, waarbij het volk opgeroepen werd om den 2Ó Junij op den Dam bijeen te komen ; en ofschoon die dag rustig afliep, begon 4 dagen later (24 Junij) de plundering, en op 18 pachtershuizen werd de dolle woede van het gemeen bot gevierd. Slechts weinigen der daders werden gevat en gestraft; zekere vrouw, in de wandeling Mat van den Nieuwendijk genaamd, en een man werden deswege opgehangen vóór de Waag; duizenden toeschouwers waren zaamgestroomd, om die teregtstelling te zien; en eenige beweging, die zich onder de menigte vertoonde, werd oorzaak dat de gewapende magt vuur gaf, waardoor zulk een gedrang ontstond, dat 13 personen werden doodgedrukt of onder den voet geraakten en doodgetrapt werden, terwijl er 19, die in het Damrak werden gedrongen, verdronken. De onrust hield intusschen nog altijd aan, en den 9 Augustus van dat zelfde jaar 1748 maakten eenige burgers zich meester van de groote zaal van den Doelen in de Doelenstraat, waar zij vervolgens hunne vergaderingen hielden, om welke reden zij ,,Doelisten” genoemd werden. Uit die vergaderplaats zonden zij afgevaardigden naar den Prins-erfstadhouder, namen verscheidene besluiten tegen het stedelijk bestuur, en de rust werd niet eer hersteld dan toen de prins zelf te Amsterdam kwam en, daartoe gemagtigd door de Staten, eene groote verandering bragt in de stedelijke regering.

Nu genoot A., althans wat oproer betrof, gedurende eenige jaren rust, doch om op nieuw in ontsteltenis te worden gebragt door partijschap onder de bevolking in de geschillen tusschen den Prins-erfstadhouder en de Patriotten, welke geschillen sedert 1785 jaren achtereen het geheele land in verdeeldheid hielden. De Patriotten te A. ontwierpen een verzoekschrift aan de Staten van Holland om eene andere regering; de Prinsgezinden verzetteden zich daartegen, en in de straten van A. stroomde het burgerbloed. De Kattenburgers inzonderheid leverden moedige blijken van Oranje-zin; doch de Patriotten waren in A. de sterksten;en van de 43 huizen, die het lot der plundering ondergingen, werden er slechts 8 door de ,,Oranje-klanten”, doch 35 door de Patriotten geplunderd; niettemin werden alleenlijk ettelijke belhamels van de Oranje-partij aan den lijve gestraft. Kort daarop volgde de inval der Pruisen in ons land, en de omwenteling ten gunste van den Prins-erfstadhouder werd als in een oogwenk volbragt overal, behalve te A., dat, steunende op de sterkte van zijne ligging, alleen bleef volhouden en zich in staat van verdediging stelde. De verschansingen, te Halfweg opgeworpen, werden echter door eene kleine bende Pruisen en prinsgezinde Hollanders veroverd, en Sparendam ingenomen, waardoor A.'s linie van defensie gebroken en alle verdere tegenstand doelloos geworden was. De heethoofden wilden nu den Zeedijk doorsteken, om zoodoende al het omliggende land onder water te zetten; doch de bezadigden zegevierden, en A. trad toe tot Oranje.

De omwenteling van 1795 kwam te A. zonder noemenswaardige ongeregeldheden tot stand; alleen den 10 Mei 1796 had er een oproer plaats van de burger-kanonniers, welk korps wegens mishandeling, gepleegd op ongewapende ingezetenen, en wegens andere baldadigheden door den stedelijken raad was ontbonden. Daardoor in woede ontstoken, bestormden de kanonniers des nachts, te midden van een verschrikkelijk onweder, bet stadhuis, mishandelden de vergaderd zijnde leden van den Kaad en dreven de vergadering uiteen ; doch twee dagen later werd door een piket fransche huzaren de orde hersteld.

Op het einde van 1807 gaf koning Lodewijk van Holland zijn verlangen te kennen, om den zetel van 's lands hooge regering met al de departementen van algemeen bestuur over te brengen naar A., en den 21 Maart 1808 deed hij te A. zijnen plegtstatigen intogt; doch reeds twee jaren later legde hij de kroon neder, en ons land werd bij Frankrijk ingelijfd, wordende A. alstoen verklaard tot derde stad van het keizerrijk. In November 1813 echter kreeg de omwenteling ook te A. haar beslag; den 1 December werd de Prins van Oranje er uitgeroepen als souvereine vorst, en daags daaraanvolgend reeds vereerde hij A. met een bezoek, terwijl hij er 50 Maart 1814 plegtig als souvereine vorst werd gehuldigd, nadat daags te voren in de Nieuwe kerk de Grondwet was afgekondigd, die tot 1848 van kracht is geweest.

Ter loops zullen wij nog hier vermelden de inhuldiging te A. (April 1478) van Maria van Bourgondiê en haren gemaal aartshertog Maximiliaan van Oostenrijk.

Ook het verblijf te A. van den hertog van Alba (1575), die hier eene vloot van 36 schepen liet uitrusten, waarmede hij meester hoopte te worden van de Zuiderzee. Het opperbevel over die vloot werd opgedragen aan Maximiliaan Hennin, graaf van Bossu, en in tegenwoordigheid van den hertog en van een groot aantal geestelijken, die aan den Schreijershoek stonden met kruisen en vaandels, om de vloot te zegenen, zeilde zij uit den 24 September 1575, doch reeds 11 October, dus 17 dagen later, werd zij door de Noordhollanders onder Cornelis Dirkszoon geslagen en Bossu zelf gevankelijk opgebragtte Hoorn.

De weigering van A. om prins Willem II te ontvangen anders dan als stadhouder, toen hij derwaarts wilde komen als afgevaardigde der Algemeene Staten, ten einde een geschil met de staten van Holland te regelen over het afdanken van krijgsvolk kort na het sluiten van den Munsterschen vrede, verbitterde den prins derwijze, dat hij besloot A. met geweld van wapenen te dwingen; hij zond Willem Frederik van Nassau, stadhouder van Friesland, met eene krijgsmagt af,om eenen aanslag op A. te doen; doch de ruiterij verdwaalde en kwam te laat te Abcoude bij het voetvolk aan; de hamburgsche post, die de verdwaalde bende voorbij was gekomen, had inmiddels de mare van hunnen aantogt reeds te A. aangebragt; en zoodoende viel er aan geen overrompelen van de nu op tegenweer bedachte stad meer te deuken. Het krijgsvolk legerde zich nu voor de stad; er werden onderhandelingen met den Prins geopend, en de zaak alsnu ten ’s prinsen genoegen geregeld.

Nu nog melding van het onzinnige, doch niettemin voor A. gevaarlijke voorstel, in 1707 door den ridder de Forbin aan het hof van Frankrijk gedaan, om Amsterdam te overrompelen, al de schepen die daar lagen (meer dan 1000) te vernielen, en de stad vervolgens in de asch te leggen, waarna Frankrijk ons land in vier dagen tijds tot den vrede zou kunnen dwingen, aangezien Nederland, beweerde hij, zonder A. niets te beteekenen had. Zijn voorstel werd verworpen; en gelukkig, daar zulk een pogen, hoe dwaas ook en onuitvoerbaar, niet anders had kunnen uitrigten dan schade voor A.

Door rampen van verschillenden aard is A. ruimschoots geteisterd. Den 23 April 1423 werd het derde gedeelte der stad door een feilen brand vernield; en 1452, in den nacht tusschen 23 en 24 Mei, werd door een nog zwaarderen brand bijna de halve stad in de asch gelegd. Een zware storm en watervloed rigtte groote schade te A. aan den 15 October 1508. Ook de zware watervloed in 1530 bragt veel nadeel toe; maar meer nog de verschrikkelijke vloed 2 November 1532, waarbij kwam de geweldige brand in het Reguliers klooster, door de monniken moedwillig aangestoken, om zoodoende bevrijd te worden van de vele schulden, waaronder het klooster gebukt ging; men ziet dus, dat moedwillige brandstichting geen uitvinding is van onze

eeuw ten gevolge van de oprigting der brandwaarborg-maatschappijën. Van den vreeselijken watervloed, die 1 November 1570 geheel Nederland met schrik vervulde, voelde A. insgelijks de jammerlijke gevolgen, daar het doorbreken van den Diemerdijk eene ontzaggelijke schade aanrigtte. Het zelfde had nogmaals plaats bij den hoogen watervloed in 1649, toen verscheidene doorbraken in den Diemerdijk voor A. de ergste gevolgen na zich sleepten. De overstroomingen in 1741 rigtten te A. almede geweldige onheilen aan; en de groote watervloed, die 15 November 1775 geheel Holland teisterde, dreigde A. met volslagen ondergang, doch op eene wonderdadige wijze werd dit gevaar afgewend, doordien het water reeds voor liet uur, waarop het moest wassen, van zelfs begon te dalen. In 1770, tusschen 21 en 22 November, werd het water door eenen storm uit het westnoordwesten weder met vernielend geweld op de stad aangedreven, doch ook ditmaal kwam men, doordien de wind ging liggen, met den schrik vrij. De storm van 14 December 1724 sloeg een aantal schepen van hunne ankers en zweepte ze naar Durgerdam en Nieuwendam, waarbij er verscheidene aan den grond geraakten en vele menschen het leven verloren, terwijl groote schade werd toegebragt aan de voornaamste gebouwen der stad. Niet minder vernielend woedde te A. de storm van 18 Februarij 1807; en de geweldige storm van 29 November 1836, die insgelijks veel schade aanrigtte, ligt nog menigeen in het geheugen. Nog verdient hier melding de vreeselijke waterberoering te A. den 1 November 1755 veroorzaakt door de verschrikkelijke aardbeving, waardoor Lissabon in Portugal voor een groot gedeelte in puin werd verkeerd; terwijl den 18 Februarij 1756 de aardbeving, die zich door geheel Nederland deed voelen, ook te A. groote ontsteltenis te weeg bragt in alle huisgezinnen, en daar het een bededag was ook in al de volle kerken, maar voornamelijk in de luthersche Oude kerk, waar de valsche mare van brand den schrik en de verwarring ten top voerde.

Nu nog de zware pest, die. 1601 te A. circa 800 menschen ten grave sleepte; de pest van 1622, gevolgd door ongemeene duurte, gebrek aan granen en een zeer strengen winter; vervolgens de pest, die in 1635 in A. woedde, zoo hevig, dat er een tijd was waarin gemiddeld 1250 menschen iedere week er door werden weggerukt, en op het einde van dat jaar de sterfte te A. sedert 1 Januarij 17,502 personen beliep. In 1656 nogmaals eene pest, die van 3 Julij tot 25 December woedde, en 13,287 menschen ten grave sleepte; en in 1663 de door eenige matrozen uit Algiers overgebragte pestziekte, waardoor te A. in dat jaar 9752 personen, en in het volgende jaar 24,148 menschen uit het leven werden weggemaaid. In 1727 werd A. nogmaals door eene vreeselijke sterfte bezocht, het gevolg van heete koortsen, die dermate woedden, dat er in het najaar (als anders de gemiddelde wekelijksche sterfte 200 personen plagt te bedragen) weken waren, dat tnsschen de 700 en 800 lijken begraven werden. Ook de cholera heeft in de 19 eeuw herhaalde malen A. bezocht, welk lot het trouwens met de meeste andere steden van ons vaderland gemeen heeft gehad.

Veel te veel plaatsruimte zoude het vorderen, wilde ik hier al de beroemde personen vermelden, die te A. het eerste levenslicht hebben aanschouwd; bij ieders artikel afzonderlijk zal men A. als hunne geboorteplaats vermeld vinden, zoodat ik mij slechts tot enkele weinige namen dien te bepalen. In Amsterdam kwamen ter wereld: de philosooph Spinoza, de groote dichter en geleerde Bilderdijk, de dichter en geschiedschrijver Pieter Corneliszoon Hooft, de dichter Cornelis Loots; Helmers (dichter van ,,De Hollandsche Natie”), de romanschrijvers Jacob van Lennep (schrijver van ,,De Pleegzoon", ,,De Roos van Dekama”, enz.) en I. F. Oltmans (schrijver van ,,Het Slot Loevestein” en van ,,De Schaapherder”), de geschiedschrijvers Wagenaar en Gerard Brandt, de natuuronderzoeker Swammerdam.debloemenschilderlluysum, de zeehelden Jacob Simonsz. de Rijk (bevelhebber der Watergeuzen), admiraal Jacob van Heemskerk, admiraal Swartenhondt; en onder een groot honderdtal andere beroemde personen de navolgende acht : Gerrit Reynst, Laurens Reaal, Hendrik Brouwer, Carel Reiniersz., Joan Maatsuiker, Joan van Hoorn, Christoffel van Swoll,Adriaan Valckenier, die allen gouverneur-generaal van Ned. Indié geweest zijn; zoomede: Jan Jacob Mauritius, was gouverneur-generaal van Suriname en heeft zich doen kennen als dichter.

< >