Geographisch- historisch woordenboek

Servaas de Bruin, D. Noothoven van Goor (1869)

Gepubliceerd op 29-11-2021

Wenden

betekenis & definitie

dezen naam gaven de Duitschers aan den tak der Slawen, die reeds in de 6e eeuw in het noorden en oosten van Duitschland, van de Elve langs de Oostzee tot aan de Weichsel, en zuidwaarts tot in Bohemen gevestigd was. Tot dien tak behoorden de Obotrieten, de Wiltzen of Welataben, de Oekeren (Ukern), de Hevellen en Rhetariërs, deLusitzen en de Sorben.

In meer beperkten zin noemt men W. 't overschot der Slawische bewoners in de Opper- en Neder-Lausitz, die nog tegenwoordig de Wendische taal spreken, en hunne eigenaardige zeden en gebruiken hebben. Hun zielental beloopt otnslr. 160,000, waarvan ongeveer 50,000 in Saksen. Hunne taal, die sedert de 16e eeuw ook als schrijftaal gebruikt wordt, is spraakkunstig bewerkt o. a. door Schmaler en Pfuhl.