hertog van Holstein-Gottorp, koning van Zweden, geh. 11 Mei 1719, zoon van Christiaan August, die administrator der holstein-gottorpsche landen en bisschop van Lubeck was, en van Albertine Frederika van Baden-Durlach, werd na zijns vaders dood 1727 tot bisschop van Lubeck, 17.39 tot administrator te Gottorji, 1743 door russischen invloed tot troonopvolger in Zweden gekozen, uit het koninklijk geslacht van welk land zijne grootmoeder afstamde. Hij kwam op den troon 5 April 1751, herstelde den vrede met Rusland en was een beschermer van kunsten en wetenschappen en van den koophandel; hij had echter veel te lijden van de zweedsche oligarchie, welker juk de wel is waar' verstandige en regtschapene, maar phlcgmatieke man veel geduldiger droeg dan zijne gemalin Louise Ulrica van Pruisen.
Onder zijne regering ontstond de partij der Hoeden en die der Mutsen; eerstgenoemde was koningsgezind, de andere was voor het volk. A.-F. was op het punt om de kroon neder te leggen, toen hij 12 Februari) 1771 stierf. Hij werd opgevolgd door zijn talentvollen zoon Gustaaf III.