Gepubliceerd op 14-06-2022

Slagaderen

betekenis & definitie

Arteriën, zijn die bloedvaten (zie aldaar), welke het bloed, dat uit het hart komt, naar de verschillende deelen van het lichaam voeren ; zij hebben den naam S. gekregen omdat zij kloppen (pulseeren); de naam arterie stamt daarentegen uit oude tijden toen men deze buizen voor luchtkanalen hield. De S. vertakken zich evenals een boom in steeds kleiner wordende takjes, die ten slotte overgaan in haarvaten.

De wand der slagaderen bestaat uit drie lagen; de binnenste (intima) is bekleed met een eenvoudige laag plaat-epitheel, waaronder een elastische membraan ligt. De buitenste (adventitia) bestaat uit bindweefsel en bij de groote S. ook uit enkele gladde spiervezels; de middelste laag (media) bestaat uit elastische vezels en spierbundels. Bij groote S. overwegen de elastische vezels, waardoor deze bloedvaten een gele kleur krijgen (b.v. de aorta). De dikte van den slagaderwand is vrij aanzienlijk, en is in hoofdzaak te danken aan de media; verdwijnt in de haarvaten geheel. In den wand der groote S. vindt men afzonderlijke kleine slagadertjes, die voor de voeding van dien wand bestemd zijn (vasa vasorum). Alle S. zijn cylindrische buizen, die, zoolang zij geen takken afgeven een constante doorsnede hebben; de groote S. verloopen in den regel recht, de kleineretakken meer gekronkeld. De grootere slagaderen der extremiteiten verloopen meestal aan de buigzijde en vrij diep (ter meerdere beschutting tegen uitwendige beleedigingen). Waar twee S. vereenigd zijn door een verbindingstak spreekt men van een anastomose. Iedere bloedgolf, die door het hart wordt uitgezonden, rekt de arteriën uit en doet ze zwellen; de daaropvolgende verkleining van het lumen is een gevolg van de elasticiteit en het samentrekkingsvermogen (contractiliteit) van den arteriewand.

Bloedingen uit doorgesneden S. behooren tot de gevaarlijkste, en tot in de 16e eeuw wist men deze alleen te bedwingen door de gruwelijkste middelen; zoo werden b.v. bij het afzetten van een been de weeke deelen gescheiden door sterke insnoering met een pikdraad, waarna op den amputatiestomp kokende teer of gesmolten lood werden gegoten. Een Fransch chirurg, Ambroise Paré, maakt hieraan een eind door de onderbinding der S. in te voeren (zie bij Bloeding) en had aan deze uitvinding te danken dat hij in den Bartholomeusnacht gespaard werd. Op de samentrekbaarheid van den arteriewand berust het stelpen der bloeding uit kleine S. door middel van koude. Ziekelijke uitzetting van een slagader draagt den naam van Aneurysma, zie aldaar.

De hoofdstam van het slagaderstelsel is de aorta (zie aldaar); deze ontspringt uit de linker hartkamer, en vertoont vlak bij haar oorsprong een verwijding, bulbus aorlae. Uit het stijgend gedeelte der aorta ontspringen de beide kransslagaderen (Aa. coronariae) bestemd voor de voeding van den spierwand van het hart. Daarna vormt de aorta een boog, welke drie groote vaatstammen uitzendt, n.l. de ongenoemde slagader (A. anonyma), de linker strotslagader (A. carotis) en de linker sleutelbeenslagader (A. subclavia). De ongenoemde S. splitst zich spoedig in een rechter strot- en sleutelbeenslagader. De beide sleutelbeenslagaderen zijn nu bestemd voor de voeding der armen; zij loopen door den oksel, okselslagader (A. axillaris), door den bovenarm aan de binnenzijde van den biceps, armslagader (A, brachialis), om zich ter hoogte van den elleboog te verdeelen in een spaakbeenslagader (A. radialis) en een ellepijpslagader (A. ulnaris), die zich door den onderarm naar de hand begeven. De spaakbeenslagader is even boven de groote muis bijzonder duidelijk als polsslagader te voelen. De gemeenschappelijke strotslagader gaat naar boven om zich bij het schildvormig kraakbeen te splitsen in een in- en uitwendige strotslagader (A. carotis interna en externa). De carotis externa verzorgt den hals en het hoofd met een groot aantal takken (bovenste schildklier-S., tong-S., uitwendige kaak-S., stijgende keel-S., achterhoofds-S., achterste oor-S., oppervlakkige slaap-S., inwendige kaak-S.). De inwendige strot-S. dringt in de schedelholte en geeft

o.a. af de oog-S. en een aantal takken voor de hersenen, die overigens ook worden verzorgd door de beide wervel-S., die uit de bovengenoemde sleutelbeen-S. ontspringen.

Het dalend gedeelte der aorta geeft nu verder af behalve takjes voor middenrif en longen de tusschenribs-S., die in de tusschenribsruimten verloopen. Na de doorboring van het middenrif heet zij buikaorta en geeft verschillende groote takken af voor de buikingewanden, o. a. de korte buik-

slagader (A. coeliaca, die zich splitst in takken voor maag, lever en duodenum), de bovenste en onderste darmscheilslagader (A. mesenlerica), de nierslagaderen (Aa. renales), de inwendige zaadslagaderen (Aa. spermaüca internae), de lendenslagaderen (Aa. lumbales).

Ter hoogte van den 4en lendewervel verdeelt de buikaorta zich in de beide gemeenschappelijke heupslagaderen (Aa. iliacae communes), welke zich splitsen in een bekkenslagader (A. hypogastrica) en een beenslagader (A. cruralis). Terwijl de eerste met verschillende takken, rug-, lenden-, bil- en enkele dijspieren en ook de blaas, baarmoeder en haar omgeving verzorgt, verloopt de laatste door het been, eerst als dijslagader, om zich in den kniekuil te splitsen in voorste en achterste scheenbeenslagader (A. tibialis antica en postica). Door deze hoofd- en verschillende andere takken wordt voor de voeding van het geheele been gezorgd.