Gepubliceerd op 14-06-2022

Gonorrhcea

betekenis & definitie

Gr., een ontsteking van pisbuis en voorhuid bij den man, van pisbuis, scheede en hals der baarmoeder bij de vrouw, met slijmig-etterige uitvloeiing. Een vreemd lichaam in de pisbuis, b.v. een catheter of urinesteen, het overmatig uitoefenen van den bijslaap, geslachtelijke gemeenschap met vrouwen, die aan witten vloed lijden, kunnen een eenvoudige pisbuisontsteking teweeg brengen, maar de echte G., ook wel Blennorrboe geheeten, met een uitvloeiing van besmettelijken (virulenten) etter kan alleen worden veroorzaakt door infectie met den door Neisser ontdekten Gonococcus (zie aldaar).

De G., die bij den man ook wel druiper genoemd wordt, begint 1 à 8 dagen na den besmetting veroorzakenden bijslaap, met een gevoel van warmte en prikkeling in den eikel; spoedig treedt een vermeerderde aandrang tot urineeren op; daarbij wordt een brandende pijn waargenomen in het piskanaal, en vooral aan de uitwendige opening ervan, waarvan de randen rood en gezwollen zijn. Het slijmvlies van de pisbuis gaat nu een slijmerig-etterige vloeistof afscheiden, waardoor de randen der uitwendige opening, vooral des morgens, dikwijls aan elkaar gekleefd zijn. Des nachts storen zeer pijnlijke erectie’s (oprichtingen der roede) den slaap. langzamerhand wordt de uitvloeiing meer zuiver etterig, roomachtig, en neemt soms ook een groenachtige kleur aan. In de tweede week nemen de ontstekingsverschijnselen gewoonlijk eenigszins af, de etterafscheiding blijft nog wel aanhouden, doch haar product wordt langzamerhand slijmeriger, dunner en kleurloos en zij houdt ten slotte geheel op of wordt chronisch (na-druiper, G. chronica, goutte militaire). De zieke bemerkt dan doorgaans nog alleen ’s morgens een droppel etter of slijm, die zich uit de pisbuis laat drukken. Soms breidt de ontsteking zich van het slijmvlies uit op het daaronder gelegen celweefsel, en er ontstaan dan pijnlijke verdikkingen; schrijdt de ontsteking tot in den hals van de blaas voort, dan kunnen verschijnselen van blaasontsteking (zie aldaar) optreden. Bij den na-druiper blijven de pijnen geheel uit of zijn zij onbeduidend, doch de afscheiding kan maanden en jarenlang aanhouden. De meest voorkomende gevolgen van de G. zijn vernauwingen van de pisbuis, zie Structuur. Een zeer veelvuldig voorkomende complicatie is ook de epididymitis (zie bij Bijbal).De G. is een venerische, d.i. een door geslachteIijken omgang veroorzaakte ziekte. De oorzaak der G. bestaat, gelijk gebleken is, uit specifieke micrococcen (gonococcus), die een koffieboonvormige gedaante hebben, tot groepen van twee tot vier vereenigd zijn, en zich zoowel in den druiperetter, als in de epithelium-cellen van het pisbuisslijmvlies bevinden. Deze nauwkeurig bestudeerde gonococcus is een kleine diplococcenvorm met een levendig deelingsvermogen, die inzonderheid in de ettercellen vegeteert. De reincultuur gelukt slechts zelden, n.l. in bloedserum op lichaamstemperatuur (zie fig. 30). Voor antiseptische middelen zijn zij zeer gevoelig; ongelukkig zijn zij in de slijmvliesplooien der pisbuis en door hun indringen in de cellen zelf, moeilijk te bereiken. Wanneer blennorrhoïsche etter in het oog geraakt, ontstaat een uiterst heftige en gevaarlijke oogontsteking (oogdruiper), zoodat de lijder aan G. het overbrengen van etter op de oogen angstvallig moet vermijden. Soms brengt de G. ook een eigenaardige gewrichtsontsteking teweeg (druiptrjicht, druiperrheumatisme), die in den regel van langen duur is en waaromtrent bij gewrichtsontsteking nadere bijzonderheden te vinden zijn.

Bij de behandeling van G. is althans in het begin bedrust een eerste vereischte; daarbij geeft men een schraal, niet prikkelend dieet en laat overvloedig water drinken, om de urine te verdunnen en zoodoende minder prikkelend op het slijmvlies van de pisbuis te doen inwerken. Vooral heeft de lijder zich van spiritualiën en koolzuurhoudende dranken (bier, selterswater, champagne) te onthouden. Sommige geneesheeren zijn voorstanders van een z.g. abortiefbehandeling, die door het inspuiten van sterke antiseptische vloeistoffen in het allereerste begin der aandoening den loop der ziekte tracht te stuiten. Het resultaat is echter onzeker en dikwijls treden hevige prikkelingsverschijnselen op. Tegen de G. zelf worden inwendig balsamische geneesmiddelen (copaivabalsem en santalolie) gebruikt, plaatselijk worden desinfecteerende en licht samentrekkende inspuitingen (zwavelzuur-zinkoxyd, tannine, overmangaanzure kalium, sublimaat, salpeterzuurzilver, enz.) toegepast. In de latere stadiën der G. is de behandeling verschillend, al naar den aard van het geval.

Bij heftige ontstekingsverschijnselen wordt koude toegepast. In de laatste jaren wordt bij de behandeling der G. veel gebruik gemaakt van zilverpreparaten. Het meest bekende is protargol (zilverproteïnaat), dat in oplossingen van ¼ tot 1 pCt. drie maal per dag wordt ingespoten. Ichthargaan (ichthyolzilver) wordt in oplossingen van 1/3000 tot 1/500 ingespoten. Een concurrent voor protargol is het albargine (zilvergelatose), dat zeer veel wordt aangewend als uitspoeling of inspuiting in 0.1 tot 0.2 pCt. oplossing.

In weerwil van al deze middelen is de G. in vele gevallen een zeer hardnekkige ziekte, die den geneesheer veel hoofdbrekens kan kosten. Met het oog op het besmettingsgevaar mag een lijder aan G. niet in het huwelijk treden, zoolang de gonococcen niet geheel verdwenen zijn; ook na inspuitingen met prikkelende vloeistoffen in de pisbuis mogen deze coccen niet meer gevonden worden. Sommige geneesheeren gaan, terecht, nog verder en verlangen dat ook de druiperdraadjes uit de urine verdwenen zijn.

< >