Splijtzwammen, eencellige levende wezens, de minst ontwikkelde en kleinste organismen die men kent (micro-organismen); zij vormen een overgang tusschen planten- en dierenrijk. Zij zijn overal aanwezig en vervullen in de huishouding der natuur een zeer belangrijke taak; zij herleiden n.1. de ontzaglijke hoeveelheden afstervende organische stoffen tot eenvoudige verbindingen, welke door de planten kunnen worden opgenomen, en bevorderen zoodoende de algemeene stofwisseling in de natuur.
Tevens echter behooren. zij tot de gevaarlijkste vijanden van al wat leeft. Verscheidene soorten veroorzaken, wanneer zij het lichaam binnendringen en daar voor hen gunstige levensvoorwaarden aantreffen, ziekteprocessen, doordat zij zich ten koste van het lichaam, waarin zij zich hebben genesteld, te goed doen, maar bovendien nog als producten van hun stofwisseling, stoffen uitscheiden, welke het organisme vergiftigen, verzwakken en te gronde kunnen richten.De kennis van deze kleinste levende wezens en van de rol, die zij spelen bij het ontstaan van een groot aantal ziekten, dankt men aan de bacteriologie, wier voornaamse hulpmiddel daarbij is geweest ’t microscoop. Het lichaam der B. heeft een middellijn van 0.001 à 0.0001m.M. of nog minder, en in een kubieke m.M. water is plaats voor millioenen dezer micro-organismen. Zij vermenigvuldigen zich met verbijsterende snelheid: uit één bacterie kunnen in een etmaal millioenen nakomelingen ontstaan. Zij bezitten bovendien een zeer groot weerstandsvermogen; koude hindert hen weinig, velen blijven in ijswater levensvatbaar; temperaturen van 50 graden houden nauwelijks hun vermenigvuldiging tegen en de sporen verdragen een hitte van 100 en meer graden; bij gebrek aan voedsel verhongeren zij niet, maar drogen slechts in, om zoodra zij in een gunstigen voedingsbodem geraken, onmiddellijk weer op te leven en zich van oogenblik tot oogenblik te verduizendvoudigen.
Naar de uitwendige gedaante onderscheidt men gewoonlijk de volgende groepen:
1. Kogelbacteriën (coccen, micro-coccen), kogelronde bacteriën die afzonderlijk blijven of zich vereenigen tot groepjes van 2, 4 of meer.
2. Staafjesbacteriën (bacillen), rechte of gekromde staafjes.
3. Schroefvormige bacteriën (spirillen), min of meer spiraalvormig.
B. vermenigvuldigen zich door deeling, (grijpt deze in één richting, dan ontstaan ketens, b.v. streptococcen), of door sporenvorming (deze sporen — glinsterende bolletjes — hebben een zeer groot weerstandsvermogen tegen schadelijke invloeden).
Niet alle B. zijn ziekmakend (pathogeen) en niet elke pathogene bacterie veroorzaakt, wanneer zij het lichaam binnendringt, altijd ziekte. Daartoe moeten zij in het lichaam een geschikten voedingsbodem vinden, zoodat zij zich kunnen vermenigvuldigen en door hun groot aantal worden zij dan gevaarlijk. Overigens zijn het niet de B. zelf, die het lichaam nadeel toebrengen, maar hun stofwisselingsproducten. Deze behoeven niet juist in het lichaam te worden voortgebracht, maar kunnen b.v. met bedorven vleesch, worst, visch, enz., in de ingewanden komen. Goed koken beschermt daarom niet voldoende tegen worst- en vischvergiftiging, wijl daardoor wel de B. gedood, maar niet hun stofwisselings-producten vernietigd worden. Om de stofwisseling te kunnen onderhouden, hebben de B., evenals alle andere levende wezens, vocht, water, noodig.
Waar dit ontbreekt houdt haar levenswerkzaamheid op. Droogte is daarom een der beste middelen tegen de verbreiding van besmettelijke ziekten. De B.hebben verder voedsel noodig, en in dit opzicht stemmen zij overeen met de dieren, dat zij alleen volvormde eiwitlichamen kunnen opnemen en daardoor gedwongen zijn tot een leven op levende of doode organismen. Die, welke op doode stoffen woekeren noemt men: saprophyten, de soorten, die zich op of in levende wezens voeden: parasieten. Tot de saprophyten behooren gistings- en rottingsbacteriën, vele soorten uit water en lucht; tot de parasieten rekent men de pathogene bacteriën en een aantal onschadelijke. Men onderscheidt ook nog aerobe en anaërobe bacteriën, al naar mate zij voor hun ontwikkeling zuurstof noodig hebben, of alleen gedijen bij afsluiting van de lucht. Voor hun vermenigvuldiging zijn temperaturen tusschen 20 à 45°C. het gunstigst, ofschoon zij veel lagere en hoogere temperaturen kunnen verdragen.
Zoo bevat het ijs onzer rivieren en grachten nog myriaden levensvatbare B., niet zelden o.a. de gevaarlijke typhusbacil. Licht oefent een zeer nadeeligen invloed uit op den groei der B.
Daarom zijn donkere plaatsen, woningen in nauwe, duistere stegen, waar het zonlicht niet kan doordringen, zoo ongezond en broeinesten van bacteriën, dus ook voor ziekten.
B. kunnen in het lichaam komen met het voedsel dat men gebruikt, met de lucht die wordt ingeademd, en door wonden. Door de huid heen heeft geen binnendringen van B. plaats. Het grootste gedeelte der in ons lichaam gerakende B. wordt weer naar buiten gevoerd. De rest wordt op de een of andere plaats van het lichaam vernietigd en dan verwijderd — zoo zij ten minste in het lichaam niet datgene vinden, wat voor haar ontwikkeling noodig is. Is dit wel het geval, dan blijft het lichaam de B. niet de baas, de enkele groeien in korten tijd aan tot millioenen, en hun verderfelijke werking neemt een aanvang — men wordt ziek.
Eenige belangrijke bacteriesoorten zijn:
Bacterium colt commune, colibacil; lijkt veel op typhusbacil, kan ziekte met darmverschijnselen veroorzaken.
Kommabacil, kommavormig, zeer beweeglijk, oorzaak der cholera.
Streptococcus erysipelatis, kleine kettingvormende bolletjes, oorzaak der belroos.
Diphtheriebacil, onbeweeglijke staafjes.
Tuberkelbacil, rechte of matig gekromde dunne staafjes.
Typhusbacil, staafjes, driemaal zoo lang als breed; in verschillende organen bij buiktyphus.
Pneumococcus, is een diplococcus, twee aan twee gerangschikt; oorzaak der longontsteking.
Bacillus pyocyaneus, veroorzaakt blauwe verkleuring van wondafscheidingen.
Spirillen (Spirochaeten) bij de z.g. terugkeerende koortsen (jebris recurrens) en syphilis. Zie verder bij de verschillende ziekten.