Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Gepubliceerd op 13-07-2022

Travers

betekenis & definitie

dwarste, breedte, wijdte; zijde [v. schip]; dwarsstuk,-touw; verkeerdheid, gebrek; onregelmatigheid, grilligheid; un travers de doigt, een vingerbreedte; à travers of au travers de, door, middendoor; dwars door, door... heen; d e overdwars; schuins, van ter zijde, scheef, verkeerd, averechts; esprit de travers, dwarskop; avaler de travers, zich verslikken; prendre qc. de travers, iets verkeerd opnemen; en travers, overdwars; dwarsscheeps; profil en travers, dwarsprofiel; en travers de, dwars voor, dwars over; se mettre en travers de, dwarsbomen; par le travers, in de dwarste.

< >