vinger; teen; vingerbreedte, vingerdikte, duimdik, laag, scheutje, beetje; petit doigt, pink; mon petit doigt me l’a dit, ik heb er een vogeltje van horen zingen; je ne remuerais pas le petit doigt pour cela, ik zou er geen hand voor verroeren (uitsteken); avoir des doigts de fée, een grote handigheid bezitten; donner sur les doigts à qn., iem. op de vingers tikken; si on lui donne un doigt, il en prend quatre, als men hem een vinger geeft, neemt hij de hele hand; mener au doigt et à l’œil, er de wind onder hebben; naar zijn hand zetten; être servi au doigt et à l’œil, op zijn wenken bediend worden; mettre le doigt dessus, de spijker op de kop slaan; se mettre (se fourrer) le doigt dans l’œil, zich deerlijk vergissen; montrer au doigt, met de vinger nawijzen; montrer du doigt, met de vinger aanwijzen; se mordre les doigts, geweldige spijt hebben; ils sont comme les deux doigts de la main, ’t is koek en ei tussen die twee; être à deux doigts de sa ruine, zijn ondergang nabij zijn; zie ook: bout.
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk