Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Gepubliceerd op 25-05-2022

Doigt

betekenis & definitie

vinger; teen; vingerbreedte, vingerdikte, duimdik, laag, scheutje, beetje; petit doigt, pink; mon petit doigt me l’a dit, ik heb er een vogeltje van horen zingen; je ne remuerais pas le petit doigt pour cela, ik zou er geen hand voor verroeren (uitsteken); avoir des doigts de fée, een grote handigheid bezitten; donner sur les doigts à qn., iem. op de vingers tikken; si on lui donne un doigt, il en prend quatre, als men hem een vinger geeft, neemt hij de hele hand; mener au doigt et à l’œil, er de wind onder hebben; naar zijn hand zetten; être servi au doigt et à l’œil, op zijn wenken bediend worden; mettre le doigt dessus, de spijker op de kop slaan; se mettre (se fourrer) le doigt dans l’œil, zich deerlijk vergissen; montrer au doigt, met de vinger nawijzen; montrer du doigt, met de vinger aanwijzen; se mordre les doigts, geweldige spijt hebben; ils sont comme les deux doigts de la main, ’t is koek en ei tussen die twee; être à deux doigts de sa ruine, zijn ondergang nabij zijn; zie ook: bout.