Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Gepubliceerd op 13-07-2022

Prendre

betekenis & definitie

I. nemen, grijpen, vastgrijpen, aangrijpen, aanvatten, vatten, (aan) pakken; in beslag nemen [iemands tijd]; meenemen [iets], afhalen [iemand]; krijgen; aannemen, opnemen; wegnemen, ontnemen, afnemen; vangen; betrappen, verrassen; innemen; eten, drinken, gebruiken; inslaan [een weg]; inwinnen [raad]; opvatten; treffen [schikkingen]; prendre de l'âge, ouder worden; prendre de la barbe, een baard krijgen; prendre du poids, bijkomen [in gewicht]; où prenez-vous cela?, où avez-vous pris cela?, waar haal je dat vandaan?, hoe kom je nu daaraan?; prendre son doctorat, doctoreren; prendre un habit léger, dunne kleren aantrekken; il y a de quoi prendre une maladie, het is goed om er een ziekte bij op te lopen; prendre une ville à (sur) l'ennemi, de vijand een (vesting) stad ontnemen, een stad veroveren op de vijand; Dieu l’a pris, de Heer heeft hem tot zich genomen; l'idée le prit, vaker: l’idée lui a pris, il lui prit l'idée, hij kreeg het in zijn hoofd (om...); on ne sait comment le prendre, je weet niet hoe je hem aanpakken (de zaak aanvatten) moet; le prendre autrement, het anders opvatten; le prendre (en) bien (mal), het goed (verkeerd) opnemen; à le bien prendre, wel beschouwd; le prendre de haut, een hoge toon aanslaan; à tout prendre, alles wel beschouwd, alles bijeengenomen; prendre qc. dans l’armoire, iets uit de kast halen; prendre qc. sur soi, iets op zich nemen; prendre qn. à la gorge, iemand bij de keel grijpen; le prendre au mot, hem aan zijn woord houden; prendre qn. par le cœur, op zijn gemoed werken; le prendre pour, hem aanzien (houden) voor; pour qui me prenez-vous?, wie denkt u dat u voor heeft?, waarvoor ziet u mij aan?; savoir prendre qn., weten hoe men iem. moet aanpakken: je vous y prends!, daar heb (betrap) ik je!; on ne m'y prendra plus, dat zal me niet meer overkomen; prenons que je n'ai(e) rien dit, laten wij maar aannemen dat ik niets gezegd heb; c'est à prendre ou à laisser, graag of niet; se (s'y) laisser prendre, zich laten vangen; zich laten beetnemen; se laisser prendre aux dehors, zich door de schijn laten bedriegen; prendre cher, een hoge prijs vragen; veel rekenen; tel est pris qui croyait prendre, de bedrieger bedrogen, wie een kuil graaft voor een ander valt er zelf in;

II. nemen, vat hebben; wortel schieten, houvast krijgen; pakken, opnemen, opgang maken, inslaan; ontbranden, vuur vatten, aangaan; bevriezen, stollen; cela ne prend pas, die vlieger gaat niet op; prendre à droite (à gauche), rechts (links) afslaan; prendre à ia gorge, prikkelen in de keel; prendre à travers champs, dwars oversteken, door het veld gaan; qu'est-ce qui vous prend?, wat scheelt u daar opeens?, hoe heb ik ’t nu met je?; la peur lui prit, hij werd door vrees bevangen, hij werd bang; bien lui en prend, bien lui prend que..., het is zijn geluk dat...; il lui en prendra mal, het zal hem slecht bekomen;

III. se prendre, zich vasthouden (aan), blijven haken; elkaar vastpakken; opgevat, genomen worden; stollen; un froid se prend facilement, je hebt gauw een kou; il se prit à pleurer, hij begon te schreien; se prendre à qn., iemand aanvallen; son habit se prit à un clou, zijn jas bleef aan een spijker haken; s'en prendre à qn. de qc., iem. de schuld van iets geven, iem. iets verwijten; se prendre d'amitié pour qn., vriendschap voor iem. opvatten; se prendre de bec (de paroles), ruzie krijgen; se prendre de vin, zich bedrinken; s’y prendre, ’t aanleggen.